MAANDELIJKSCHE M E DEDEELINGEN. paalde in artikel 4 der overeenkomst daarop niet van toepassing kan worden geacht; dat het begrijpelijk is, dat gedaagde er geen prijs op stelde, ge durende één dag per week haar projectieplaatjes in het Roxy Thea ter te Delft te doen vertoonen en daarvoor een vergoeding te be talen, die gebaseerd was op een vertooning dezer plaatjes gedurende 7 dagen per week; dat met artikel 4 der tusschen partijen gesloten overeenkomst slechts kan zijn beoogd het geval, dat het Roxy Theater b.v. ge durende een jaar normaal zou zijn geëxploiteerd en daarna eenige maanden zou zijn gesloten, maar dat hét nimmer de bedoeling van partijen kan zijn geweest, toen de overeenkomst werd aangegaan, te bepalen, dat, indien in het geheel geen uitvoering aan de over eenkomst ten aanzien van het Roxy Theater zou worden gegeven, de overeenkomst van kracht zou blijven, ook na den expiratiedatum, tot tijd en wijle in het Roxy Theater gedurende zeven dagen per week bioscoopvoorstellingen zouden worden gegeven; dat bovendien gedaagde nimmer bij eischeres heeft aangedrongen op vertooning van projectieplaatjes in het Roxy Theater en even min getracht heeft met eischeres tot overeenstemming te komen over een vergoeding voor de verooning dezer plaatjes gedurende één dag per week tot een lager bedrag dan in de tusschen partijen aan gegane overeenkomst voor vertooning gedurende zeven dagen per week was gestipuleerd; dat uit het vorenstaande volgt, dat de op of omstreeks 27 Augus tus 1931 tusschen partijen aangegane reclamepachtovereenkomst op 31 Augustus 1936 geacht moet worden te zijn geëxpireerd, ook voor wat het Roxy Theater te Delft betreft; dat eischeres moet worden veroordeeld in de geschilkosten, waar bij de Commissie in aanmerking heeft genomen dat de hoofdvorde ring aan eischeres is ontzegd. De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) heeft in haar op Woensdag, 23 September 1936 gehouden zitting, de navolgende von nissen gewezen: Inzake het door de N.V. Cineac, gevestigd te Amsterdam (ver der te noemen partij-Cinéac) op 18 September 1936 aanhangig ge maakt spoedgeschil contra de NV. Paramount Films, gevestigd te Amsterdam (verder te noemen partij-Paramount), die op haar beurt in vrijwaring heeft opgeroepen de N.V. Rema, eveneens gevestigd te Amsterdam (verder te noemen partij-Rema), o.m. exploiteerende het Theater Nöggerath, aldaar: Ie. dat de door partij-Paramount contra partij-Rema ingestelde vordering, n.1. om haar te vrijwaren voor de gevolgen van toewijzing van de vordering van partij-Cinéac in hoofdzaak voor zoover be treft de levering van journaalfilms en zgn. één-acters aan het Theater Nöggerath te Amsterdam, niet-ontvankelijk moet worden verklaard; 2e. dat de door partij-Cinéac in de hoofdzaak contra partij-Para mount ingestelde vordering tot vergoeding van reeds geleden schade moet worden toegewezen, echter uitsluitend voor zoover betreft de ■schade, veroorzaakt door de vertooning in Theater Nöggerath te Amsterdam van door partij-Paramount geleverde journaalfilms en één-acters en partij-Paramount mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan partij-Cinéac te betalen een schadevergoe ding van 3e. dat voorts de door partij-Cinéac in de hoofdzaak contra partij- Paramount ingestelde vordering tot schadevergoeding voor het geval partij-Paramount verder inbreuk mocht maken op de tusschen deze partijen bestaande overeenkomsten echter uitsluitend voor zoover betreft levering van zgn. shorts of journaals aan andere journaal theaters te Amsterdam, 's-Gravenhage en(of) Rotterdam (dan door partij-Cinéac aldaar worden geëxploiteerd), moet worden toegewe zen en partij-Paramount mitsdien moet worden veroordeeld om voor elke zoodanige overtreding dezer overeenkomsten aan partij- Cinéac een schadevergoeding te betalen van per dag en per theater; 4e. dat alle overige vorderingen, welke partij-Cinéac in de hoofd zaak contra partij-Paramount heeft ingesteld, aan partij-Cinéac moe ten worden ontzegd; 5e. dat partij-Cinéac en partij-Paramount elk voor de helft in de arbitragekosten, in totaal bedragende 40.moeten worden ver oordeeld. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging: dat partij-Cinéac stelt, dat zij op 2 Juli 1936 met partij-Paramount twee overeenkomsten heeft gesloten voor de vertooning in de door partij-Cinéac te Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam geëxploi teerde journaaltheaters respectievelijk van 150 zgn. shorts in de periode van 1 Juli 1936 tot 31 December 1937 en 52 geluidsfilm journaals in de periode van 4 September 1936 tot 31 Augustus 1937, waarbij partij-Paramount zich uitdrukkelijk heeft verbonden om al haar zgn. shorts, journaalfilms of losse actualiteiten niet te leveren aan andere actualiteitentheaters in Amsterdam, Den Haag of Rot terdam, terwijl volgens de bepalingen dezer contracten onder een actualiteitentheater verstaan wordt een bioscoop, die niet in iedere voorstelling een groote film vertoont; dat gedurende den laatsten tijd het City Theater en het Odeon Theater te 's-Gravenhage hun ex ploitatie in dien zin zijn gaan veranderen, dat zij actualiteiten-thea ters zijn geworden, immers en althans niet in iedere voorstelling een groote film vertoonen, terwijl het theater Nöggerath te Amsterdam zich geheel heeft getransformeerd in een „filmnieuws-theater", gelijk het zelf annonceert; dat partij-Paramount niettemin heeft kunnen goedvinden journaals en (of) shorts te verhuren en te leveren aan voormelde theaters en zulks ter vertooning in voorstellingen, waarin geen groote film vertoond wordt; dat partij-Cinéac dit beschouwt als contractbreuk, waardoor haar belangen ten zeerste zijn benadeeld; ■dat haar theaters immers bezocht plegen te worden door een speciaal publiek, dat belang stelt in actualiteiten en korte films; dat dit publiek nu naar andere theaters wordt gelokt, waardoor partij- Cinéac belangrijke financieele schade lijdt en zij haar reputatie van actualiteitentheater bij uitnemendheid te zijn verliest; dat partij- Cinéac, veronderstellende, dat niet andere dan vorenbedoelde over tredingen van haar overeenkomsten met partij-Paramount hebben plaats gevonden, waarvoor zij zich echter het recht meerdere schade vergoeding te eischen voorbehoudt, der Commissie verzocht heeft: Ie. partij-Paramount te veroordeelen terstond het verhuren en (of) leveren van shorts en journaals aan het City Theater en het Odeon Theater te 's-Gravenhage en(of) Theater Nögge rath te Amsterdam te staken en zulks op verbeurte van een schadevergoeding van of zooveel minder als de Com missie billijk acht voor eiken dag. dat partij-Paramount mocht nalaten aan deze veroordeeling te voldoen; 2e. partij-Paramount voorts te veroordeelen om aan partij- Cinéac ter vergoeding van de tot dusver door haar reeds ge leden schade te betalen een schadevergoeding van of zooveel minder als de Commissie billijk acht per dag voor wat betreft de in het City Theater en het Odeon Theater te 's-Gravenhage gepleegde contractbreuk, loopende vanaf 15 Sep tember 1936, zoomede of zooveel minder als de Commissie billijk acht per dag voor wat betreft de in het Theater Nöggerath te Amsterdam gepleegde contractbreuk, loo pende vanaf 15 September 1936; 3e. partij-Paramount te veroordeelen om geen shorts of jour naals meer te leveren aan eenig ander theater te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, waarin niet in iedere voorstelling een groote film vertoond wordt, en zulks op verbeurte voor elke overtreding van een schadevergoeding van of zoo veel minder als de Commissie billijk acht per dag en per theater; dat partij-Paramount, voor wat betreft de vertooning harer jour naals en teekenfilms in het tot „filmnieuws-theater" getransformeer de Theater Nöggerath, van meening is, dat ingeval de desbetreffen de vorderingen van partij-Cinéac door de Commissie juist mochten worden geoordeeld, partij-Rema verplicht is haar te vrijwaren voor hetgeen zij, door toewijzing van die vorderingen, zou moeten beta len, daar partij-Rema slechts gerechtigd is bedoelde films in nor male bioscoopvoorstellingen te vertoonen en niet in speciale jour naalvoorstellingen, weshalve zij partij-Rema in vrijwaring heeft op geroepen; dat echter geen causaal verband aanwezig kan worden geacht tus schen de vermeende overtreding door partij-Paramount van de over- eenkomstCinéac/Paramount, welke overtreding den grondslag vormt van de door partij-Cinéac in de hoofdzaak ingestelde vorderingen, met de vermeende onrechtmatige daad, waaraan partij-Rema zich tegenover partij-Paramount zou hebben schuldig gemaakt; dat uit het vorenstaande volgt, dat de door partij-Paramount in vrijwaring contra partij-Rema ingestelde vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, zonder dat echter de Commissie hiermede in een beoordeeling van de gegrondheid dezer vordering wenscht te treden; dat partij-Paramount, erkennende, dat de door partij-Cinéac ge wraakte vertooningen der betreffende shorts en journaalfilms in het City Theater en het Oden Theater te 's-Gravenhage en in het Theater Nöggerath te Amsterdam hebben plaats gehad, het City- en het Odeon Theater te 's-Gravenhage niet beschouwt als actua liteitentheaters, ook al hebben genoemde theaters gedurende een korte periode, naast hun gewone programma's, waarvan groote filmwerken het voornaamste bestanddeel vormen, speciale program ma's vertoond, hoofdzakelijk bestaande uit actueele filmopnamen betreffende de verloving van H.K.H. Prinses Juliana met Z.H. Prins Bernhard van Lippe, aangevuld met korte films; dat partij-Paramount dan ook van meening is. dat zij tot levering der betreffende films aan het City- en het Odeon Theater te 's-Gravenhage volkomen ge rechtigd is geweest en door deze levering niet in strijd met haar overeenkomsten met partij-Cinéac heeft gehandeld, weshalve zij der Commissie verzocht heeft de desbetreffende vorderingen aan partij- Cinéac te ontzeggen; dat partij-Paramount die niet ontkend heeft, dat de levering der betreffende journaalfilms en shorts aan het „Filmnieuwstheater" van partij-Rema in strijd moet worden geacht met de in haar over eenkomsten met partij-Cinéac opgenomen bepaling, volgens welke partij-Paramount zich verbonden heeft al haar shorts, journaals en/of losse actualiteiten niet aan andere actiualiteitentheaters in Amster dam, Den Haag en Rotterdam te leveren verder stelt, dat de schade, welke partij-Cinéac als gevolg van deze overtreding zou hebben geleden, slechts gering kan zijn, daar het voornaamste en meest attractieve gedeelte van het tot dusver in genoemd „film nieuwstheater-' vertoond programma gevormd wordt door de film opnamen betreffende de vorstelijke verloving, en de door partij- Paramount geleverde filmpjes slechts een onderdeel van zeer onder geschikte beteekenis dezer programma's hebben gevormd; dat wat de feiten betreft, vaststaat, gelijk in de beide op of om streeks 2 Juli 1936 tusschen partij-Cinéac en partij-Paramount ge sloten overeenkomsten is bepaald, dat partij-Paramount zich tegen over partij-Cinéac verbonden heeft al haar shorts, journaals of losse actualiteiten niet te leveren aan andere actualiteitentheaters te Am sterdam, 's-Gravenhage en/of Rotterdam, en tevens, dat daarbij is overeengekomen, dat onder een actualiteitentheaters verstaan wordt een bioscoop, die niet in iedere voorstelling een groote film ver toont; dat eveneens vaststaat, dat in het City Theater en het Odeon Theater te 's-Gravenhage een beperkt aantal dagen (sedert 12 Sep tember 1936), echter voornamelijk des morgens (des middags en

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1936 | | pagina 5