andere bioscoopexploitanten een zoodanige con currentie aangedaan, dat de financieele draag kracht van het bedrijf daardoor dreigde te worden ondermijnd. In de tweede plaats is het nieuwe reglement een aanvulling van het Minimumprijzen-Reglement, omdat laatstgenoemd reglement niet voldoenden grondslag bood voor de vereischte maatregelen, welke erop gericht waren excessen in den vorm van abnormaal lage entreeprijzen, ook als de ver laging -werd veroorzaakt door het uitreiken van reductiebiljetten, couponboekjes e.d., tegen te gaan. Hieraan zij toegevoegd, dat deze ongezonde methoden na de inwerkingtreding van het Mini mumprijzen-Reglement nog waren toegenomen. Om nu het gestelde doel te bereiken, geeft het nieuwe reglement, gelijk wij in een eerder gepu bliceerde beschouwing reeds zagen, twee hoofd- middelen aan, n.1. vaststelling van progressie in den entreeprijs en afschaffing van reductie. Op welke wijze zullen deze middelen nu wor den toegepast? Op deze vraag geeft artikel 4 van het reglement het antwoord. Volgens het bepaalde sub A van dit artikel staat de vraag, of en onder welke voorwaarden voldaan wordt aan hetgeen in artikel 2B (een redelijke verdeeling van de plaatsen over elk der rangen, die hooger zijn dan de minimumrang) en art. 3 (volgens hetwelk bij de vaststelling van de prijzen der plaatsen op de verschillende rangen, die hoo ger zijn dan de minimumrang een redelijke pro gressie moet worden in achtgenomen), is bepaald, ter uitsluitende beoordeeling aan den Afdeelings- raad en in den tweeden en hoogsten aanleg aan het Hoofdbestuur, In de practijk zal nu veelal het volgende ge beuren: In een of andere gemeente is een der bioscoop exploitanten van meening, dat zijn collega de ran gen boven den minimumrang zoodanig in prijs verlaagt, dat hem, indien hijzelf niet eveneens tot een dergelijke verlaging overgaat, onredelijke con currentie wordt aangedaan. Met een beroep op het Prijsbescherming-Reglement wendt hij zich nu schriftelijk tot den Afdeelingsraad, waarbij hij nauwkeurig mededeeling doet van de in zijn bio scoop en in die van zijn concurrent (en) geldende prijzen. Zoo eenigszins mogelijk, doet hij daarbij opgave van het aantal rangen en van het aantal zitplaatsen dezer rangen. Hij verzoekt tenslotte: den Afdee lingsraad om te willen vaststellen, of de entree prijsheffing in het onderhavig geval redelijk is. De Afdeelingsraad zal in dat geval den exploi tant of de exploitanten, wien deze klacht aan gaat, oproepen ter toelichting van zijn (hun) stand punt, en voor het geven van inlichtingen. Bij zijn beoordeeling zal de Raad zich hebben te baseeren: a. op het bepaalde in het Minimumprijzen- Reglement; b. op het bepaalde in het Prijsbescherming- Reglement; De beoordeeling van den Raad zal voornamelijk hierin bestaan, dat de Raad uitmaakt: eerstens of, wanneer het althans een voorstelling van een per manente bioscoop of een reizende bioscoop be treft, bij de vaststelling van de prijzen der plaat sen op de verschillende rangen, die hooger zijn dan de minimumrang, een redelijke progressie in acht is genomen. Dat wil dus zeggen, of niet de indeeling van de rangen zóó is, dat de meeste plaatsen worden verkocht voor een prijs, die pro forma b.v. slechts eenige centen hooger is gesteld, dan de minimumprijs, ofwel, dat bijv. de exploitant als gevolg van de vaststelling van den minimum prijs de hoogere of hoogste eentreeprijzen zoo danig heeft verlaagd, dat van een redelijke progres sie geen sprake meer is. In zulk een geval kan men erop rekenen, dat de Raad een redelijke pro gressie niet aanwezig acht en op grond van het reglement derhalve zal worden ingegrepen. Natuurlijk zijn er nog andere gevallen denk baar; we hebben slechts het meest eenvoudige gesteld om een zoo bevattelijk mogelijk voorbeeld te geven. De exploitanten hebben bovendien het groote voordeel, dat de beslissingen worden genomen door menschen, die meestal jarenlang eenzelfden tak van bedrijf uitoefenen en de exploitatie daarvan, alsook de gebruiken te dien aanzien tot in de finesses kennen. Het zou zelfs niet onmogelijk be hoeven te zijn, dat de Raad in de meeste gevallen beslist, dat de bestaande toestand moet worden gehandhaafd.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 4