geschreven, zoo de een minder verteert dan de ander; ook bij gelijkheid van inkomen is zoodanig verschil meestal zeer gerechtvaardigdDe zucht tot genot is groot genoeg, vooral in onzen tijd. Bedwingt men dien, zoo geschiedt het doorgaans om goede rede nenDe beteekenis der verteringsbelastingen wordt algemeen erkend, en algemeen is de eisch, dat zij het hoofdbestanddeel vormen in ieder stelselDe verteringen zijn tot op zekere hoogte de vrije, de zelfstandige openbaring van den welstand, dien het indi vidu zich toekent. Zij zijn het niet volkomen; daarom kan met louter verteringsbelastingen niet worden volstaan. Maar zij zijn het in hoge mate, daarom mag men deze belastingen onmisbaar noemen". Zoo is het inderdaad. Het gaat om de draagkracht, blijkende uit genot. Een woonhuis, in eigendom of in huur bij den bewoner, is een vertering, omdat het geacht wordt genot te geven aan den betrokkene. En nu is het zeer merkwaardige, dat de belastingwet zelve dit genotsbeginsel bij de huurwaarde schendt op een wijze, die ditzelfde beginsel respecteert. Men moet inderdaad wetgever zijn, om dit kunststuk te volvoeren en dezen paradox tot een waarheid te maken, die tóch nog geld in het laatje brengt! De lezer begrijpt reeds, waar ik heen wil: het al genoemde art. 11 par. 2 en par. 3 der wet! Beginselvast, maar schadelijk, ware de consequentie: geen genot, geen belasting. Een vertering om te verdienen, om des bedrijfs wille, is geen vertering, geeft geen genot. Maar deze logica ware te schadelijk. Dus wordt wèl belast in strijd met het principe, doch minder belast, overeenkomstig het principe! Perceelen enz. uitsluitend dienende tot uitoefening van het bedrijf van logementhouder, tot winkel of lokaal tot uitstalling, en voorts perceelen, enz., die zich bevinden op bad plaatsen, lust- of ontspanningsoorden, uitsluitend dienende voor uitspanning of gezellig verkeer en niet dan gedurende een korten tijd van het jaar in exploitatie zijnde, worden tot een derde belast. Hieraan voegt dan par. 3 toe, dat voor twee derden slechts als belast bare huurwaarde wordt aangemerkt die van perceelen (met de meubelen) ten gebruike aan „andere personen" afgestaan dan juist gezinsleden of dienstboden, practisch huurders en onderhuurders, alsook perceelen, uitsluitend dienende tot uitoefening van het bedrijf van verhuurder van gemeubelde woningen. Hier wordt dus ten deele belast, omdat de hoofdgebruiker blijkbaar geacht wordt niet, althans niet vol-, te genieten. Natuurlijk heeft hij heelemaal van die „perceelen" geen genot, zoo'n onderverhuurder b.v. heeft het recht zijn huisbaas van zijn kamers te jagen. En het „genot" van logementhouder, winkelier is niet het verterend genieten van bepaalde localiteiten, doch het verdienen daarmede, wat ook wel genot kan zijn, maar niet, wat een verteringsbelasting zich daarbij denkt. Een grove onbillijkheid Het is een grove onbillijkheid, alle andere bedrijfsruimten, behalve precies die paar groe pen, vol te belasten als gaven zij het genot van woningen, als staan zij aan den kant dei- vertering en niet aan dien der productie. De fout, daarin bestaande, dat de wet, om geld te maken afweek van het verteringsbegin- sel, heeft zich wel heel erg gewroken door cumulatie van onrecht. Een minderheid van bedrijven en verhurende niet-gebruikers, wordt tegen alle redelijkheid in tóch, zij het minder dan vol, getroffen, en een groote meerderheid van eveneens niet-gebruikers (niet-vertter- ders!) krijgt, als vallende buiten de quasi-bevoorrechte uitzonderingen, onder den vollen last der belasting, terwijl zij, met die „bevoorrechten" samen, geheel hadden behooren te zijn vrijgesteld. De personeele belasting, aldus op dubbele wijze, verschillend toegepast op niet-verteerders, wordt tot een bruto-last op het bedrijf zelf en is, gelijk alle bruto- heffing, absoluut uit den booze. De wetgever erkende dit zelf bij de afschaffing van de tienden in 1907. Maar ja: daar stonden geen fiscale belangen op het spel, en dan is het minder moeilijk om rechtvaardig te zijn. Wanneer recht geld gaat kosten. 18

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 20