een principieel tegenstander was van het arbitrage-instituut, eens ironisch en met zekere
overdrijving opgemerkt heeft, dat een handig arbiter een partij, wier neuskleur hem mis
haagt, alleen daarom in het ongelijk kan stellen, al heeft die partij het grootste gelijk.
Desniettegenstaande behooren klachten over onwelwillendheid, kwade trouw, onkunde e.d.
van arbiters tot de zeer hooge uitzonderingen en kan het verblijdend verschijnsel worden
geconstateerd, dat eigenlijk alle arbiters hun taak met volle toewijding en hoogen ernst
opvatten en alles doen om naar hun inzicht zoo juist mogelijke beslissingen te geven.
Arbiters en partijen
In dit verband doen zich hier nog drie vragen voor, t.w. hoe de rechtsverhouding is tus-
schen arbiters en partijen, of iedereen tot arbiter kan worden benoemd en of alle geschillen
voor beslissing door arbitrage vatbaar zijn.
Het antwoord op de eerste vraag luidt, dat de verhouding tusschen arbiters en partijen die
van lastgeving is, in dier voege, dat partijen worden geacht aan de arbiters een opdracht
te hebben gegeven, t.w. tot beslissing van het geschil binnen de perken van art. 649 van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij een vast arbitraal college, zooals van
den Nederlandschen Bioscoop-Bond, wordt die opdracht geacht aan de arbiters te zijn
gegeven door den Bond bij hun benoeming als arbiters en binnen de perken van het
Arbitrage-Reglement, maar wordt bovendien geacht een opdracht onder dezelfde beper
kende bepalingen te zijn gegeven bij het aanhangig maken van het geding door de par
tijen, die daardoor van de Bonds-arbitrage gebruik maken, aan die arbiters, die ter behan
deling van het geding speciaal zijn aangewezen. Dit brengt dus mede, dat de wettelijke
bepalingen betreffende de „lastgeving" van toepassing zijn zoowel tusschen den Bond en
de door den Bond benoemde arbiters, als tusschen de partijen bij elk afzonderlijk geding
en de arbiters, die op het betreffend geding zitten. Er bestaan dientengevolge verschillende
verplichtingen van de arbiters zoowel tegenover den Bond als tegenover de partijen, o.m.
om den last te volvoeren, zoolang zij er niet van ontheven zijn, om zich bij het volvoeren
van den last te onthouden van kwaden opzet en zelfs van verzuimen e.d., en de arbiter,
die zich aan overtreding schuldig maakt van een dezer verplichtingen, is zoowel tegen
over den Bond als tegenover elk der partijen gehouden tot vergoeding van de kosten,
schaden en interessen, welke de Bond en/of de betreffende partij daardoor lijdt.
Slechts in drie opzichten bestaat er verschil tusschen de gewone lastgeving en de lastgeving
aan arbiters, t.w. dat de last aan arbiters schriftelijk door hen moet worden aangenomen,
dat tenzij daaromtrent anders is overeengekomen de last aan arbiters wordt geacht
slechts 6 maanden te duren vanaf den dag, dat zij hun benoeming hebben aangenomen,
en dat arbiters, die niet door den ambtelijken rechter zijn benoemd, om dezelfde redene..
kunnen worden gewraakt als ambtelijke rechters.
De beide eerste bepalingen, de schriftelijke aanneming en de duur, zijn in de wet geregel 1
met betrekking tot het compromis, niet met betrekking tot het compromissoir beding, welk
laatste in de wet zelfs geheel ongeregeld is gelaten. In de practijk worden deze bepalingen
dan ook bij arbitrages ingevolge een compromissoir beding meestentijds verwaarloosd,
ook bij den Nederlandschen Bioscoop-Bond, al handelen arbiters, die ingevolge een com
promissoir beding oordeelen, verstandig om tegen den tijd, dat kan worden verwacht, dat
de behandeling van een geding langer dan 6 maanden zal gaan duren, van partijen een
verklaring te vragen, dat hun last tot behandeling van het geding wordt geacht voort te
duren, totdat die behandeling geheel beëindigd is; dan zullen overigens van de verwaar-
loozing dezer bepalingen bij arbitrages ingevolge compromissoir beding geen nadeelc.i
worden ondervonden.
29