TIEN JAREN FILMKEURING
De Centrale Commissie voor de Filmkeuring
heeft Donderdag, 24 Februari, onder veel belang
stelling het feit herdacht, dat zij tien jaar geleden
in de rolzaal van de Ridderzaal te 's-Gravenhage
door den toenmaligen Minister van Binnenland-
sche Zaken, Zijne Excellentie Mr, J. Kan. werd
geïnstalleerd.
De waardeering, welke de Commissie bij deze
gelegenheid van de zijde der Overheid, niet in
het minst ook van de zijde van het bedrijf, heeft
mogen ondervinden, is teekenend voor de wijze,
waarop de Centrale Commissie haar ongetwijfeld
moeilijk werk heeft vervuld, teekenend ook voor
de verstandhouding tusschen deze Commissie en
het bedrijf, dat uiteraard bij het werk der Com
missie het nauwst betrokken is,
Er moeten immers wel heel bijzondere redenen
zijn, wanneer een organisatie van bedrijven ten
opzichte van de instantie, die van Overheidswege
met een deze bedrijven controleerende taak is be
last, van een warme belangstelling blijk geeft ter
gelegenheid van het feit. dat deze instantie de
eerste afgebakende periode van haar bestaan her
denkt.
Dat zooiets mogelijk zou zijn, had zeer zeker in
het bioscoopbedrijf vroeger wel niemand kunnen
denken.
Om de beteekenis hiervan thans naar waarde te
kunnen schatten zou men terug moeten gaan naar
de jaren vóór 1928 en moeten releveeren b.v. de
pogingen van het bedrijf om een vertegenwoordi
ger opgenomen te krijgen in de Staatscommissie
van 1918, de onrust, welke de samenstelling en de
taak dezer Commissie bij het bedrijf teweeg bracht,
de omstandigheid, dat het Departement de corres
pondentie, welke dezerzijds terzake gezonden was,
zich zelfs niet verwaardigde te beantwoorden en
tenslotte den feilen strijd, die zich rond het ont-
werp-Bioscoopwet heeft afgespeeld.
Wij erkennen intusschen gaarne, dat de Bio
scoopwet de verhouding tusschen film- en bio
scoopbedrijf en Overheid eenigermate heeft gere
geld, waardoor in de bestaande moeilijkheden on
getwijfeld ontspanning is ingetreden.
Toch was het eerst de wijze, waarop de Wet tot
uitvoering werd gebracht, die duidelijk de ken
tering demonstreerde, welke langzamerhand in de
houding van de Overheid ten opzichte van het
bedrijf was ingetreden. Daardoor zijn de hinder
nissen, die de Wet het bedrijf in den weg legde,
tot een minimum beperkt.
Met waardeering zij gememoreerd, dat Zijne
Excellentie oud-Minister Kan eigenlijk den grond
slag heeft gelegd voor de verhouding, zooals deze
zich gedurende de tien jaren van het bestaan der
Centrale Comissie voor de Keuring van Films tus
schen dit instituut en het bedrijf ontwikkeld heeft.
Zoo moge herinnerd worden aan het voortdu
rend overleg tusschen den toenmaligen Minister
en de vertegenwoordigers van het bedrijf, in alle
zaken, de uitvoering van de Bioscoopwet betref
fende, aan de benoeming van den heer Van Sta
veren tot Voorzitter van de Centrale Commissie
en aan die van den Voorzitter van den Neder-
landschen Bioscoop-Bond, den heer D. Hambur
ger, tot adviseerend lid van de Centrale- en tevens
tot lid van de Huishoudelijke Commissie voor de
Filmkeuring.
In den toen gelegden grondslag schuilt eigenlijk
heel het geheim van het succes der Centrale Com
missie en van de tevredenheid van het film- en
bioscoopbedrijf.
Natuurlijk blijft aan deze tevredenheid eenige
beperking opgelegd, omdat de Wet nu eenmaal
eenige kwesties heeft laten bestaan, zooals de
keuring voor volwassenen, dus een censuur, die
uitzonderlijk op het filmbedrijf wordt toegepast.
Doch al kan dezerzijds dan ook niet altijd vrede
worden genomen met de eigenlijke keuringsresul
taten, voorzoover er restricties moeten worden ge
maakt, gelden deze in het algemeen genomen zeer
zeker niet het werk van de Commissie.
En hoewel wij b.v. de taak, waarmede de Com
missie zich bezig heeft te houden, gaarne binnen
de grenzen der organisatie hadden gehouden, het
geen destijds nu eenmaal onmogelijk was, omdat
de Bioscoopwet aanhangig werd gemaakt op een
tijdstip, waarop de Bond voor een dergelijke taak
te jong was, zijn we intusschen toch verstandig
genoeg den bestaanden toestand ,,de facto" te
erkennen.
Laten wij daaraan onmiddellijk toevoegen, dat
met dezen bestaanden toestand de Centrale Com
missie allereerst, maar ook het film- en bioscoop
bedrijf in ons land, geluk kan worden gewenscht.
Het is immers een opmerkelijk feit, dat een tot
nu toe ongekende en diep ingrijpende Overheids
bemoeiing op een terrein, waarop zich een om-
10