15 ook voor dien datum door gedaagde journaals aan eischeres zijn geleverd, en eischeres met deze regeling accoord is gegaan; dat. wat den prijs van het journaal betreft, gedaagde zich op het standpunt stelt, dat deze prijs in de tusschen partijen gevoerde correspondentie is vastgelegd, zoodat daar omtrent geen verschil van meening kan bestaan; dat de Commissie van oordeel is dat het op of omstreeks 21 September 1936 tusschen partijen aangegaan contract als een ondeelbaar geheel moet worden beschouwd, wijl immers de geheele productie van gedaagde, inclusief journaals, en zoogenaamde shorts" tegen een vastgestelde totaal-garantie aan eischeres ter vertooning in haar onderscheidene theaters is afgestaan; dat er derhalve van een afzonderlijke overeenkomst voor het journaal geen sprake kan zijn en dat reeds om die reden de in het contractformulier afgedrukte bepaling, waarop ge daagde zich beroept, en waarin gesproken wordt van „de overeenkomst voor het journaal" niet van toepassing kan zijn; dat bovendien eischeres er zich terecht op beroept, dat in het contract geen afzonderlijke prijs voor het journaal is bepaald en dat er dus geen sprake kan zijn van een tusschen partijen aangegane overeenkomst ten aanzien van de ver lenging der journaallevering, wijl immers de belangrijkste factor voor zulk een overeenkomst, n.1. de prijs, ontbreekt; waarbij nog in aanmerking moet worden genomen, dat eische res nadrukkelijk heeft verklaard, dat zij den door gedaagde tot dusverre voor haar interne administratie gecalculeerden journaal-prijs niet als bindend wenscht te erkennen; dat uit het vorenstaande volgt, dat de op of omstreeks 21 September 1936 aangegane overeenkomst, ook voor wat de journaal-levering betreft, geacht moet worden op 31 De cember 1937 te zijn geëxpireerd, zoodat dus verder buiten beschouwing kan blijven de vraag, of eischeres ten over vloede nog de z.g. journaal-overeenkomst op 11 December 1937 al dan niet tijdig zou hebben opgezegd; dat mitsdien gedaagde niet gerechtigd kan worden geacht aan eischeres de sommaties onder de nummers 2526825272 door de Filmhuurschuld-Commissie te doen zenden; dat derhalve gedaagde moet worden veroordeeld in de kosten van het geschil, bedragende 20.alsmede tot be taling van een bedrag van aan eischeres voor de door haar gemaakte reiskosten. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar zitting van Woensdag 9 Februari 1938 de navol' gende uitspraken gedaan: Inzake het door de Ufa Maatschappij voor Film- en Bio scoopbedrijf N.V., gevestigd te Amsterdam op 15 Januari 1938 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Eerste Schotensche Bioscoop Onderneming, gevestigd te Haarlem en exploiteerende het Frans Hals Theater aldaar, dat de beide vorderingen van eischeres (Ufa) moeten worden toegewezen en gedaagde (Frans Hals) mitsdien moet worden veroordeeld Ie. om aan eischeres tegen kwijting te betalen, zulks bij wijze van vergoeding van directe schade, een bedrag van en 2e. een bedrag van zulks bij wijze van vergoeding van indirecte schade. De Commissie veroordeelt gedaagde tevens in de geschil- kosten, bedragende 20. Deze uitspraak is gegrond op de overweging: dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat de Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van den Nederlandschen Bioscoop-Bond op 13 Januari 1938 inzake het door eischeres op 12 Januari 1938 aanhangig gemaakt spoedgeschil contra gedaagde uitspraak heeft gedaan, waarbij de Commissie ver klaard heeft, dat gedaagde verplicht moet worden geacht de vertooningen van de film „Verbannen", welke in de ver- tooningsweek van 7 t/m. 13 Januari 1938 zijn aangevangen, in de week van 14 t/m. 20 Januari 1938 voort te zetten op de tusschen partijen overeengekomen voorwaarden; dat gedaagde de vertooningen van de film „Verbannen" echter niet heeft voortgezet en in de week van 14 t/m. 20 Januari vertoond heeft de film „De 5 Frankforters"; dat eischeres op deze gronden van gedaagde betaling vordert Ie. van een bedrag van zijnde I7y2% van de recette, welke ge daagde met de film „Verbannen" in de eerste vertocnings- week heeft gemaakt en 2e. een principieele schadevergoeding van voor de indirecte schade, welke eischeres door het niet prolongeeren van de vertooningen van de film „Verbannen" heeft geleden; dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat eischeres geen schade heeft geleden, omdat zij de copie van de film „Verbannen", welke gedaagde had moeten ver- toonen in de week van 14 t/m. 20 Januari 1938 aanvankelijk gereserveerd had vcor een theater in Amersfoort; dat ge daagde bovendien voor het geval, dat de Commissie van meening mocht zijn, dat eischeres wel schade van het ge beurde heeft geleden, zich op het standpunt stelt, dat de door eischeres gevorderde schadevergoeding van f op foutieven grondslag berust, omdat het h.i. onaannemelijk is, dat de vertooning van de film „Verbannen" in de prolcn- gatieweek eenzelfde recette zou hebben opgeleverd als in de eerste vertooningsweek; dat de Commissie van oordeel is, dat, waar gedaagde geen gevolg heeft gegeven aan de .uitspraak der Commissie, ge wezen op 13 Januari 1938, gelijk hierboven bedoeld, gedaagde alle gevolgen daarvan heeft te dragen; dat, wat de gevorderde schadevergoeding betreft, de Com missie het niet uitgesloten acht, dat de vertooningen van de film „Verbannen" in het Frans Hals Theater te Haarlem in de prolongatieweek een even groote opbrengst zouden hebben gehad als in de eerste vertooningsweek, zelfs dat de mogelijkheid aanwezig was, dat de opbrengst in de tweede vertooningsweek hooger zou zijn dan in de eerste week; dat uit het vorenstaande volgt, dat de eerste vordering van eischeres terzake van schadevergoeding van een bedrag van aan de Commissie gegrond voorkomt en dat deze vordering dus aan eischeres moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet werden veroordeeld om het ge vorderd bedrag tegen kwijting aan eischeres te betalen; dat ook de tweede vordering van eischeres terzake van een principieele schadevergoeding van fwegens in directe schade aan de Commissie gegrond voorkomt; dat derhalve ook de tweede vordering aan eischeres moet werden toegewezen en gedaagde moet worden veroordeeld om het gevorderd bedrag a f tegen kwijting aan eischeres te betalen; dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten bedragende 20. Inzake het door de N.V. Monopole Film, gevestigd te Rotterdam, op 15 Januari 1938 aanhangig gemaakt geschil contra den heer J. H. Martens, vroeger exploiteerende het Forum Theater te Sittard. dat de vordering van eischeres (Monopole) moet worden toegewezen en gedaagde (Mar tens) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag a alsmede in de kosten van het geschil, bedragende 20. zulks op grond van de overweging: dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat tusschen partijen op of omstreeks 2 October 1935 een overeenkomst is aange gaan inzake den zgn. verhuur en huur van 8 films, behoo- rende tot de productie van eischeres van het seizoen 1936/ 1937, in welke overeenkomst 4 films met name zijn genoemd; dat gedaagde in gebreke is gebleven 2 dezer 8 films van eischeres af te nemen, althans de filmhuur daarvan, bedra gende in totaal aan eischeres te betalen, hoewel de einddatum van het contract, zijnde 31 December 1936, reeds lang is verstreken; dat eischeres mitsdien van gedaagde be taling vordert van f dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak aanvoert, dat een der tot het contract behoorende films, n.1. de film „Blanke Sla vinnen", niet door eischeres is geleverd, hoewel zij deze film wel heeft uitgebracht en dat hij (gedaagde) derhalve van meening is, dat eischeres voor deze film of een andere film, die eischeres daarvoor in de plaats wil leveren, geen betaling kan verlangen, terwijl gedaagde bovendien de film „De onsterfelijke Weensche Wals" wegens de kwaliteit van deze film niet wenscht af te nemen en van meenincj is, dat eischeres ook voor deze film geen betaling kan verlangen; dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek is ge-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 17