10 B. D. Ochse, directeur van de N.V. Filmfabriek Polygoon te Haarlem, en C. S. Roem, directeur van de N.V. Film fabriek Profilti te 's-Gravenhage, advies heeft gevraagd over de hoofdpunten van het geschil; dat deze deskundigen tezamen met de leden der Commissie op 17 November 193/ de toepassing van de beide werkwijzen in de fabrieken van partijen in oogenschouw hebben geno men en de ncodige proefnemingen hebben gedaan; dat gedaagde voorafgaande aan dit verzoek met zijn brief dd. 14 November 193/ o.m. ter kennis van de Commissie van Geschillen heeft gebracht, dat het eindresultaat van het octrooi van eischeres op twee verschillende wijzen kan wor den bereikt; dat volgens de geoctrooieerde werkwijze de emulsielaag eerst moet worden zacht gemaakt, hetgeen slechts kan geschieden met een waterhoudende vloeistof en dat daarna de clichés in de zachtgemaakte laag werden ge drukt; dat bij de werkwijze van gedaagde de „watervrije organische natuurstof" (dammarhars) op het cliché wordt gebracht en dat daarna het verhitte cliché op de aanrakings punten de emulsie wegsmelt; dat bij het onderzoek ter filmfabriek van gedaagde ook tegenwoordig waren de directeur van eischeres en zijn beide adviseurs, die daarop aan de Commissie twee aanvullende lapporten betreffende hun onderzoekingen en gezichtspunten i-esp. dd. 19 en 20 November 1937 hebben doen toekomen, waarin zij o.a. vaststellen, dat gedaagde de gelatine week maakt met behulp van gesmolten, dus vloeibare dammarhars, welke op de verhitte clichés wordt aangebracht, en dat daar door dus inbreuk wordt gemaakt op het octrooi van eische res; dat gedaagde met zijn brief dd. 12 December 1937 aan de Commissie heeft medegedeeld, dat hij, het Belgische pa tent buiten beschouwing latende, geconstateerd heeft, zulks in tegenstelling met de desbetreffende beweringen van eischeres, dat het mogelijk is met een sterk verhit cliché een tekst te drukken op een volkomen droge film, zonder van eenig hulpmiddel gebruik te maken, maar dat het cliché in dat geval met gelatine verontreinigd wordt en dus na ieder bewerkt filmbeeldje moet werden schoongemaakt, waaruit gedaagde de conclusie trekt, dat bij zijn werkwijze het gom- vlicsjc', op het cliché aangebracht, slechts dient om het kleven van het cliché op de gelatine te voorkomen en niet om de gelatine week te maken; dat de daartoe door de Commissie van Geschillen aange wezen deskundigen, de heeren W. K. Kluitman, B. D. Ochse en C. S. Roem op 24 Januari 1938 rapport aan de Commissie hebben uitgebracht, waarbij zij tevens gebruik hebben ge maakt van het resultaat der door het Laboratorium voor Chemisch, Microscopisch en Bacteriologisch Onderzoek „Dr. van Hamel Roos en Harmens", gevestigd te Amsterdam in opdracht der Commissie ingestelde onderzoekingen; dat in dit rapport der vorenbedoelde deskundigen in hoofd zaak wordt gesteld, dat de door gedaagde gebruikte dammar hars niet de eigenschap bezit, dat de emulsielaag der film wordt week gemaakt en dat het laagje dammarhars, dat docr gedaagde op het cliché wordt aangebracht, slechts ten doel heeft te voorkomen, dat de gelatine, die door de aan raking met het verhitte cliché smelt, aan het cliché blijft kleven, waarvoor de deskundigen als verklaring aangeven, dat de adheasie van de dammarhars met de gelatine grooter is dan de adheasie van de dammarhars met het koper van het cliché; dat de vorenbedoelde deskundigen voorts tot de conclusie zijn gekomen, dat het door gedaagde toegepast procédé zich van het Ncderlandsch octrooi ook hierin onderscheidt, dat er bij het geoctrooieerde systeem twee bewerkingen van het materiaal vallen te onderscheiden (het zacht maken der emulsie-laag en het indrukken van de clichés in de zacht gemaakte laag), terwijl bij het procédé van gedaagde slechts van één bewerking van het materiaal sprake is (het drukken van het met een laagje dammarhars bestreken en verhit cliché op de onbewerkte emulsielaag); dat beide partijen van den inhoud van het rapport der deskundigen in kennis zijn gesteld en dat gedaagde schrif telijk aan de Commissie heeft medegedeeld, dat hij zich met dit rapport volkomen kan vereenigen; dat eischeres tegen het rapport der deskundigen met haai brief dd. 28 Februari 1938 en een brief van hare beide advi seurs van denzelfden datum verschillende bezwaren heeft op geworpen, welke in hoofdzaak hierop neerkomen: Ie. dat de functie van de dammarhars niet die kan zijn, welke de deskundigen der Commissie daaraan toe kennen, aangezien het „smelten" van de gelatine, ge volgd door het wegdrukken daarvan, zoodanig, dat een voor de practijk projecteerbare tekst wordt verkregen, anders ook met een verhit cliché zender deze hars zou moeten plaats vinden, hetgeen zij niet mogelijk acht; 2e. dat het Nederlandsch octrooi No. 30101 geen en kele restrictie bevat ten aanzien van den tijd, die tus- schen het zacht maken der emulsie en het indrukken van het cliché verloopt, zoodat elke handeling, die uit loopt op het zacht maken van de emulsie en het daarin drukken van een cliché, volkomen onder dit octrooi valt; 3e. dat de bescherming van het Nederlandsch octrooi No. 30101 zich ook uitstrekt tot een positieve film, die het kenmerk bezit, dat zij voorzien is van een zoodanig in de emulsielaag van het beeldgedeelte gedrukten ver- klarenden tekst, of tekst in een van de taal van het geluidsbeeld verschillende taal, dat de emulsielaag ter plaatse van de letters is weggedrukt; dat aldus bewerkte films (waaronder eischeres ook de door gedaagde be werkte films rangschikt) die niet van den octrooihouder afkomstig zijn, regelrecht inbreuk maken op het ge noemde Nederlandsche octrooi, waardoor de dader zich aan een volgens de Octrcoiwet strafbare handeling schuldig maakt; 4e. dat aan den heer O. Turcsanyi te Budapest, die aan den Octrooiraad octrooi had gevraagd op een door hem vermeende nieuwe werkwijze voor het aanbrengen van teksten in positieve films zonder gebruikmaking van andere hulpmiddelen dan verhitte clichés, door de Aan- vraagafdeeling van den Octrooiraad dit octrooi is ge weigerd en dat genoemden heer Turcsanyi, die van deze beslissing appèl heeft ingesteld bij de Afdeeling van Beroep van den Octrooiraad, in gebreke is gebleven te voldoen aan de opdracht, vervat in de beschikking van die Afdeeling van Beroep, gewezen op 20 Januari 1938, om aan te toonen, dat met de door hem voorgestelde werkwijze inderdaad het effect wordt verkregen, dat goed projecteerbare teksten in de fotografische laag van een beeldgeluidsfilm kunnen worden gebracht; dat de Commissie van Geschillen voor wat de werking van de dammarhars betreft met het Laboratorium „Dr. van Hamel Roos en Harmens" van oordeel is, dat dammarhars een neutrale, hoogstens zwak zuur reageerende stof is, die practisch niet met andere stoffen onder de bij de werkwijze van gedaagde aanwezige omstandigheden reageert, en voorts, dat gesmolten dammarhars de emulsielaag der film niet aan tast, zoodat het hiervoor sub 1 vermelde bezwaar van eischeres tegen het deskundigen rapport niet steekhoudend moet worden geacht; dat de Commissie eveneens het tweede bezwaar van eische res tegen voormeld rapport ongegrond acht, aangezien de dammarhars niet de functie heeft de emulsielaag week te maken, doch gebruikt wordt om het kleven van de gesmolten gelatine aan het cliché te voorkomen. zooals een lak- stempel bevochtigd moet worden alvorens in de gesmolten lak te worden gedrukt, daar anders het stempel aan de lak vastplakt zoodat er een fundamenteel verschil tusschen de beide werkwijzen geacht moet worden te bestaan, hierop neerkomende, dat bij de geoctrooieerde methode twee af zonderlijke bewerkingen van het materiaal zijn te onder scheiden (het week maken der emulsielaag met behulp van een vloeistof, en het drukken van een cliché in de zacht ge maakte laag), terwijl bij het procédé van gedaagde slechts één bewerking van het materiaal plaats vindt (het drukken van een met een laagje hars bestreken cliché op de emulsie laag) dat op dezelfde gronden het derde bezwaar van eischeres tegen het deskundigen-rapport niet steekhoudend moet wer den geacht, wijl weliswaar volgens het Nederlandsche oc trooi No. 30101 de positieve film met dit kenmerk, dat zij

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 12