MISLEIDING IN ADVERTENTIES
In een bedrijf, dat op zijn budget jaarlijks een
post van tonnen voor dagbladpubliciteit heeft
staan, speelt de advertentie ongetwijfeld een
groote rol.
Dit ligt niet zoozeer hieraan, dat het film- en
bioscoopbedrijf kapitaalkrachtiger zou zijn dan
andere bedrijven, maar veeleer aan zijn karakter,
dat deze luxe nu eenmaal van noode heeft om
te kunnen leven.
De frequentie van het bioscoopprogramma, dat
immers, enkele uitzonderingen daargelaten, iedere
week en in sommige plaatsen zelfs twee maal per
week wordt ingezet, heeft als vanzelf een geregeld
en intensief adverteeren ten gevolge.
Afgaande op het aantal bioscopen in ons land
mag men aannemen, dat wekelijks op zijn minst
350 verschillende filmannonces in de onderschei-'
dene, daarvoor in aanmerking komende bladen
worden geplaatst.
Wij zeggen op zijn minst, want in dezen we-
kelijkschen advertentiestroom zijn geenszins opge
nomen de publicaties op overige dagen van de
week, noch de honderd- en een manieren, waarop
geregeld reclame moet worden gemaakt.
Is het wonder, dat het Hoofdbestuur reeds in
de eerste jaren van het bestaan van den Neder-
landschen Bioscoop-Bond zijn zorgen moest uit
strekken tot de publiciteit?
Wij behoeven hier wel niet al de perikelen te
schetsen, welke in deze intensieve en veelzijdige
publiciteit voor de film, de standing van het be
drijf en de normale zakelijke verhoudingen liggen
opgesloten.
Weinigen zal het ook bekend zijn, dat de adver
tenties in de dagbladen sinds jaar en dag op het
Bondsbureau regelmatig worden gecontroleerd en
dat het Hoofdbestuur, daarbij gesteund door de
Afdeelingsbesturen, in den loop der jaren tal van
maatregelen heeft kunnen nemen om den steeds
terugkeerenden en grooter wordenden stroom van
publiciteit in de juiste bedding te houden.
De taak, welke het Hoofdbestuur in dit opzicht
verricht, is er een van negatieven aard, dat wil
zeggen, dat zij beperkt blijft tot een toezicht, waar
bij in acht worden genomen de moraliteit, de Bio
scoopwet, reglementen en besluiten van den Bond
en den goeden naam van het bedrijf.
Het wordt b.v. in strijd met den goeden naam
van het bedrijf geacht, dat wanneer via de adver
tenties geconcurreerd wordt op een wijze, die niet
in overeenstemming is met het geldend handels
fatsoen, door een misleidende aanprijzing b.v. of
een onbehoorlijke mededinging, onbehoorlijk in
dien zin, dat b.v. een program wordt aangeprezen
ten koste van het programma van een concurrent.
Op deze wijze heeft het Hoofdbestuur heel wat
kunnen rechtzetten en is in den loop der jaren
vele malen de straf van waarschuwing of wel een
geldboete opgelegd.
De hierdoor gegroeide practijk deed ons met
belangstelling kennis nemen van een tweetal arti
kelen in de Maasbode van resp. Donderdag 17 en
Maandag 21 Maart j.1. over onbehoorlijke con
currentie.
In het eerste artikel wordt over vergelijkende
reclame o.m. het volgende geschreven:
„Wat naar Nederlandsch recht „oneerlijke con
currentie" is, staat sinds 1915 vast. Toen toch
werd in het Wetboek van Strafrecht opgenomen
artikel 328 bis, waarin schuldig verklaard wordt
aan oneerlijke mededinging „hij, die, om het han
dels- of bedrijfsgebied van zich zelven of van een
ander te vestigen, te behouden of uit te breiden,
eenige bedriegelijke handeling pleegt tot misleiding
van het publiek of van een bepaald persoon, indien
daaruit eenig nadeel voor concurrenten van hem
of van dien ander ontstaan".
Concurrentie is dus oneerlijk, indien als middel
gebruikt wordt misleiding.
In Frankrijk en België heeft de term „concur-
rence deloyale", in Duitschland en Oostenrijk
de term „unlauterer Wettbewerb", een ruimere be-
teekenis. Daaronder valt ook de mededinging,
welke onbehoorlijk, niet betamelijk is, ook als er
van misleiding geen sprake zou zijn.
Dit geval kan zich voordoen bij vergelijkende
reclame. Wie concurreert door zijn waren met die
van anderen te vergelijken en ze ophemelt door
die van anderen minder waard te noemen, wordt
in de vier genoemde landen veroordeeld, ook al
zou, objectief, hetgeen hij in zijn reclame gezegd
had, waar zijn geweest.
Er is een streven, deze opvatting tot internatio
naal goed te maken.
Het 9e Congres van de Internationale Kamer v.
Koophandel (28 Juni—3 Juli 1937) heeft goedge
keurd een ontwerp van een internationale code,
waarin o.a. deze regel voorkomt:
„La publicité doit se borner a faire connaïtre les
avantages présentés par les marchandises ou les
services offerts et doit éviter toute comparaison
ou allusion péjoratives a d'autres marchandises ou
services annonces".
(Zie de brochure no. 97, uitgegeven door het