Algemeen Secretariaat van de C.C.I., getiteld:
„Code de pratiques loyales en matière de publi-
cité").
In het slotartikel weidt de schrijver dan volgen-
derwijze nader uit over de rechtspraak te dezer
zake:
„Wij wezen er reeds op, dat volgens art. 328
bis Wetboek van Strafrecht er alleen dan straf
bare oneerlijke mededinging is, wanneer men zich
heeft schuldig gemaakt aan misleiding.
Dit wil nog niet zeggen, dat men altijd vrij uit
gaat, wanneer men maar de waarheid heeft ge
zegd. Immers men kan de waarheid op zoodanige
wijze voorstellen, dat ze toch tot misleiding voert.
Dit werd uitdrukkelijk door mr. Aalberse in de
Memorie van Toelichting bij zijn initiatief-voor
stel, dat als art. 328 bis W. v. Str. het Staatsblad
heeft bereikt, verklaard.
„Aan misleiding maakt hij zich schuldig, die óf
onwaarheid spreekt, schrijft, enz., óf hoewel niet
direct met de waarheid in strijd handelend, toch
op zich zelf ware dingen zóó voorstelt, dat bij een
ander, gewoon mensch een voorstelling moet ge
wekt, een meening gevestigd worden, die in strijd
met de waarheid is. Dit gevolg moet door hem
gewild, althans 't moet door hem als redelijk
mensch te voorzien zijn geweest."
Bij de openbare behandeling liet prof. van Ha
mel zich in gelijken zin uit.
In deze gevallen is er dan toch ook werkelijk
misleiding.
In al deze gevallen staat het dus vast, dat er
bij vergelijkende reclame oneerlijke mededinging
wordt bedreven, indien het publiek er door misleid
wordt. Wie er zich aan schuldig maakt, is straf
baar, en wijl deze behandeling ook is in civiel-
rechtelijken zin een onrechtmatige daad (art. 1401
B.W.), is hij ook verplicht schadevergoeding te
betalen.
Nu wordt het begrip onrechtmatige daad in
art. 1401 tegenwoordig veel ruimer opgevat dan
vroeger. Voorheen was de opvatting, dat een daad
alleen dan onrechtmatig was, als zij in strijd was
met het recht. Iedere strafbare daad was dus zeker
ook onrechtmatig. Sedert 1915 stond het dus, zelfs
bij deze enge opvatting, vast, dat een daad van
oneerlijke mededinging niet slechts strafbaar,
maar ook onrechtmatig was. Wie er zich aan
schuldig maakt, kan dus niet alleen door den
strafrechter gestraft worden, maar hij kan ook
door den civielen rechter tot schadevergoeding
veroordeeld worden.
Thans echter wordt veel ruimer dus dan
vroeger onder onrechtmatige daad verstaan,
elke handeling, die in het maatschappelijk verkeer
niet betamelijk is. Dus niet alleen de oneerlijke
concurrentie, ook de onbehoorlijke, de onbetame
lijke concurrentie is een onrechtmatige daad, en
verplicht dus tot schadevergoeding."
De schrijver stelt vervolgens de vraag, wat on
behoorlijke concurrentie en wat onbehoorlijke re
clame is, en of elke vergelijkende reclame onbe
hoorlijk is, dus ook als zij niet misleidend is, ja
zelfs niet in strijd met de waarheid, en hij con
stateert dan aan de hand van een paar voorbeel
den, hoe ver de Nederlandsche rechtspraak in dit
opzicht gaat.
Bij lezing hiervan treft ons in het bijzonder de
jurisprudentie, welke op dit gebied bestaat.
Daaruit blijkt immers, dat de beslissingen, welke
het Hoofdbestuur tot heden genomen heeft, ge
heel in overeenstemming zijn met de uitspraken,
welke door diverse rechtscolleges in den loop van
de laatste twintig jaren in ons land zijn gedaan.
Wellicht is er nog eens gelegenheid de verschil
lende beslissingen van het Hoofdbestuur in een
afzonderlijke beschouwing te toetsen aan deze
rechtspraak.
Een en ander geeft intusschen de voldoening,
dat het toezicht van het Hoofdbestuur hier wel
zeer preventief gewerkt heeft, met dit gelukkig
resultaat, dat van de gewraakte publicatiemetho
den in het film- en bioscoopbedrijf nagenoeg geen
sprake meer is.
In de laatste anderhalf jaar behoefde slechts
in een drietal gevallen te worden opgetreden, on
getwijfeld een aantal, dat voor zichzelf spreekt.
Deze organisatorische preventie heeft voor de
delinquenten in den loop der jaren bovendien dit
voordeel gehad, dat hun de burgerlijke rechter be
spaard gebleven is en, gelijk uit de bestaande
jurisprudentie te constateeren valt, een onherroe
pelijke veroordeeling wegens onrechtmatige daad.
Tenslotte zij hier als richtlijn vermeld hetgeen
Professor Meyers in een noot bij een bepaald
arrest van den Hoogen Raad inzake oneerlijke
mededinging heeft aangeteekend, n.1., dat de
Hooge Raad zich met dit arrest aansloot bij de
in de lagere rechtspraak meestal gevolgde op
vatting:
,,Men mag in den concurrentiestrijd de waren van
een met name genoemden concurrent niet op afbre
kende wijze kenschetsen, zelfs wanneer dit waar
heidsgetrouw zou geschieden"
Niet minder richtinggevend is de volgende con
clusie, welke Professor Meyers naar aanleiding van
dit arrest van den Hoogen Raad ten aanzien van
den stand der Nederlandsche rechtspraak betref
fende de vergelijkende reclame trekt en met welke
conclusie de Maasbode haar artikel besluit:
„Men lette erop, dat de critiek zich moet richten
tegen bepaalde ondernemingen en op afbrekende
wijze bepaalde eigenschappen aan haar producten
toegekend of ontzegd moeten worden. Algemeene
aanprijzingen van eigen goed als bijv. de beste en.
goedkoopste in gebruik, C. A. toch voordeeliger
enz. vallen er zeker niet onder. Niet alleen zit niet