TOEPASSING ART. 17 DER STATUTEN
Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van
22 Maart 1938 besloten de straf van waarschu
wing, als bedoeld sub. b. van artikel 17 der Statu
ten, toe te passen op de Vennootschap onder de
firma Lumina Film, gevestigd te Amsterdam. Deze
beslissing behelst, dat Lumina Film met klem
wordt gewaarschuwd er niet mede voor te gaan,
dat ieder der beide firmanten van de Lumina Film
afzonderlijk films koopen en deze films ook afzon
derlijk distribueert, behoudens voor wat betreft de
films, die de firmanten, de heeren Dr. H. Kahlen-
berg en W. Levy, hebben gekocht in de periode,
dat er onzekerheid bestond ten aanzien van de
voortzetting van de firma Lumina Film.
10
non. althans tot en met den dag, waarop het contrac expi
reerde, gelijk zij volgens arikel 23 verplicht was. zulks ge
weten moet worden aan het feit, dat de Commissie van
Geschillen van den Nederlandschen Bioscoop-Bond de con
tracten betreffende het Indisch journaal tusschen eischeres
en hare afnemers ontbonden heeft verklaard met ingang van
data, welke liggen vóór 31 December 1937, en wel op
grond van kwaliteitstekorten der Indische journaals, o.m.
zoowel in journalistiek, filmtechnisch als geluidstechnisch op
zicht, waardoor eischeres als gevolg dus van omstandig
heden buiten haren wil in de onmogelijkheid kwam te
verkeeren de overeenkomst verder uit te voeren;
dat uit al het vorenstaande volgt, dat op grond hiervan
de vorderingen van eischeres, de overeenkomst dd. 17 Augus
tus 1936 als ontbonden te mogen beschouwen, gegrond moet
worden geacht;
dat de betreffende overeenkomst dd. 17 Augustus 1936
inzake het Nederlandsch-Indisch filmjournaal ontbonden be
hoort te worden verklaard met ingang van 9 October, het
geen billijk moet worden geacht, aangezien eischeres op dien
datum ten tweeden male tegenover gedaagde beroep heeft
gedaan op artikel 23 der overeenkomst en de overeenkomst
op dien datum tevens automatisch geen effect meer kon sor-
teeren als gevolg van de meervermelde uitspraken der Com
missie van Geschillen van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond;
dat wat de gevorderde schadevergoeding betreft, arbiters
in aanmerking hebben genomen, dat eischeres door de Com
missie van Geschillen van den Nederlandschen Bioscoop-Bond
is veroordeeld in de kosten van de meervermelde tegen haar
aanhangig gemaakte arbitrages, zijnde 270.weshalve het
hun billijk voorkomt deze vordering aan eischeres toe te
wijzen en gedaagde te veroordeelen het gevorderd bedrag
tegen kwijting aan eischeres te betalen;
dat de vordering van eischeres ad zijnde de decla
ratie van haar rechtskundigen raadsman, onontvankelijk moet
worden verklaard, aangezien deze eerst bij staat aan arbiters
ter kennis is gebracht, zonder deel te hebben uitgemaakt van
den oorspronkelijken eisch;
dat om dezelfde redenen eischeresses vordering ad
voor vervoerkosten der blue-prints tijdens de aanhangige
arbitrage onontvankelijk moet worden verklaard;
dat de vordering van de journaalhuurbedragen volgens de
overeenkomsten met de afnemers in Nederland verschuldigd
vanaf den datum der ontbinding van elk dier overeenkom
sten tot den datum met ingang waarvan de overeenkomst tus
schen eischeres en gedaagde ontbonden is verklaard, welis
waar moet woorden toegewezen, doch op nihil moet worden
gesteld, aangezien de overeenkomst tusschen partijen is ont
bonden ingaande 9 October 1937, op welken datum, naar
arbiters gebleken is, tevens ontbonden is de overeenkomst
tusschen eischeres en een harer afnemers, die het eerste
geschil ter zake tegen haar aanhangig had gemaakt;
dat arbiters gegrond voorkomt de schadevergoeding ad
opgemaakt bij staat, aangezien deze is ontstaan door
het feit, dat van 230 October alle copieën der journaals
werden geleverd, doch door ontbinding der contracten de huur
hiervoor niet werd ontvangen;
dat vorenvermeld bedrag moet worden verhoogd met een
bedrag van voor een factuur van het City Theater
te Den Haag voor de week van 815 October, welke factuur
door afnemer niet is betaald, omdat het betreffend contract
op 9 October als geannuleerd beschouwd moest worden,
aangezien dit bedrag in de aflevering van 230 October nog
volledig is opgenomen;
dat eischeres zich er terecht op beroept gedurende de
periode van 2 October 1927 t.e.m. 31 December 1937 een
winst gederfd te hebben, gelijk aan de gemiddelde netto
winst over het totaal der daaraan voorafgaande contracts
weken, zijnde per week, welk gemiddelde moet worden
verminderd met per week, aangezien inmiddels nog
een opgave van gedaagde werd geboekt inzake door haar
betaalde vrachten ad
dat derhalve moet worden toegewezen eischeresses vorde
ring ad fd.i. 12 maal fvoor de periode van 2
October—31 December 19 57;
dal mitsdien gedaagde moet worden veroordeeld tegen be
hoorlijk bewijs van kwijting aan eischeres te betalen een be
drag van falsmede in de kosten der arbitrage, bedra
gende (presentiegeld voor arbiters, kosten van onder
zoek en administratie), dus in totaal
dat eischeres als de partij, die de arbitrage aanhangig
maakte de kosten daarvan bij arbiters heeft gestort, doch
gerechtigd is die van gedaagde, als in het ongelijk gestelde
partij terug te vorderen;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
Verklaren ingaande 9 October 1937 ontbonden de op 17
Augustus 1936 tusschen partijen tot stand gekomen over
eenkomst;
Veroordeelen gedaagde om aan eischeres tegen behoorlijk
bewijs van kwijting te betalen falsmede de kosten der
arbitrage, tot en met het deponeeren van dit vonnis ter
Griffie, bedragende
Aldus gewezen te Amsterdam, op 19 Januari 1938.
De beslissing van het Hoofdbestuur is gegrond op de vol
gende overwegingen:
dat de beide firmanten van Lumina Film, de heeren
H. Kahlenberg en W. Levy, eenigen tijd geleden besloten
hebben deze vennootschap te ontbinden en dat beide heeren
pogingen hebben aangewend bestaande filmverhuurzaken over
te nemen of zoodanige nieuwe zaken op te richten, maar dat
het Hoofdbestuur hun de daarvoor vereischte toestemming,
als bedoeld sub. b. van het Overgangsbesluit d.d. 1 Februari
1937 niet heeft verleend;
dat daarna de heer W. Levy een poging heeft gedaan om
door z.g. financiering een filmverhuurkantoor te gaan exploi-
teeren, waartegen het Hoofdbestuur den heer Levy heeft
gewaarschuwd;
dat het Hoofdbestuur daarbij tevens te kennen heeft gege
ven, zooals blijkt uit een brief van dit College d.d. 9 Novem
ber 1937, gezonden aan den rechtskundigen raadsman van
den heer Levy, dat het er wel mede accoord kan gaan, dat
de Vennootschap onder de firma Lumina Film met als fir
manten de heeren Levy en Kahlenberg, blijft voortbestaan,
maar dat het noch aan den heer Levy, noch aan den heer
Kahlenberg toestemming kan verleenen om een eigen film
verhuurkantoor in Nederland te gaan exploiteeren;
dat immers het streven van het Hoofdbestuur, gezien het
groote aantal films, dat in Nederland wordt ingevoerd, erop
gericht moet zijn een uitbreiding van den filmimport tegen
te gaan, zoodat op grond van het Overgangsbesluit d.d. 1
Februari 1937 niet alleen geen toestemming kan worden ver
leend om nieuwe filmverhuurzaken in Nederland te gaan ex
ploiteeren, maar tevens om inkrimping van het aantal be
staande filmverhuurzaken te bevorderen;
dat als uitvloeisel daarvan het Hoofdbestuur bij herhaling
aan de beide firmanten van Lumina Film den raad heeft ge-