HET BIOSCOOPVRAAGSTUK OPNIEUW AAN DE ORDE. Op 28 en 29 Mei a.s. zal te Breda een twee- daagsch Congres worden gehouden van de Fede ratie van Vereenigingen van R.K. Gemeenteraads leden in Nederland. Als te bespreken onderwerp is aan de orde gesteld: „De gemeentelijke over heid en de bescherming der openbare zeden." Met het oog hierop heeft de heer Mr. B. Berger, Burgemeester van Venlo, in het Mei-nummer van ,,De Gemeenteraad" een inleiding gepubliceerd over „Het Bioscoopvraagstuk". Begrijpelijk kunnen wij voor de behandeling dezer materie niet onverschillig blijven en 't lijkt ons daarom nuttig nu reeds in dit Orgaan een samenvatting te geven van het betoog van den heer Berger. Te zijnertijd hopen wij gelegenheid te hebben daarop nader in te gaan. Zijn betoog samenvattend, constateert de heer Berger: Ie. dat er onder de katholieken in het algemeen, niet op de laatste plaats daartoe opgewekt door den Pauselijken Zendbrief, eene her- nieuwe belangstelling is ontwaakt of zal gaan ontwaken voor de film. De vraag luidt niet meer in de eerste plaats: „hoe kan ik het katholieke volk beschermen tegen de slechte film", hoewel de beantwoording dezer vraag natuurlijk van het allerhoogste belang blijkt en voor de katholieken, die zitting hebben in de wetgevende organen, voorloopig wel de voornaamste taak zal blijven, maar het werk voor de goede film zal veeleer het .probleem hebben op te lossen: „hoe kan ik de g o e d e film stimuleeren, hoe kan ik de filmkunst dienstbaar maken ten goede?" Wanneer dit goed begrepen wordt in uitgebreiden kring, dan lijkt het mij niet onmogelijk, dat zij, die tot nu toe vol bedenking waren ten opzichte van de film, en onder katholieken kwamen dergelijke menschen voor, een psycholo gisch proces zullen ondergaan, waardoor het mogelijk zal zijn om met hen, die zich door be perkende maatregelen zoowel voor het bur gerlijke als geestelijke te nemen in hun be staan bedreigd zien, meer onbevangen pro blemen onder het oog te zien, die ten slotte het beste en het gemakkelijkst in gemeen over leg worden geregeld tot bevrediging van allen; 2e. dat de maatregelen, die op het oogenblik door de Vereeniging van Zuidelijke Gemeenten krachtens het met den Nederlandschen Bio scoopbond aangegane compromis worden ge nomen, niet voldoende waarborgen bieden voor de bescherming der jeugd, dat er onder katholieken leeft een drang naar meer doel treffende maatregelen en dat er sommigen, zóó radicaal naar verbetering dier maatrege len streven, dat ze zelfs de Vereeniging van Zuidelijke Gemeenten willen offeren, niet er aan denkend, dat zij zoodoende het kind met het waschwater uitgooien; 3e. dat men eerst dan kan spreken van eene voor katholieken bevredigende nakeuring, wan neer niet alleen de C films maar ook de A en B films aan die nakeuring worden onderwor pen. Wanneer men eenmaal de noodzakelijk heid van nakeuring erkent, omdat men van oordeel is, dat de van Rijkswege in het leven geroepen keuring niet voldoende rekening kan en mag houden met de eischen door katholieken te stellen, dan is het noodzakelijk, dat ook de films .toelaatbaar verklaard voor jeugdigen, getoetst moeten worden aan katho lieke opvattingen. Ik constateer dan ook, dat het behoort tot de taak van R, K. Gemeenteraadsleden te bevorderen: Ie. dat de nakeuring geschiede over de geheele linie, dus dat alle films, zoowel de C als B en A films, aan nakeuring worden onder worpen; 2e. dat deze nakeuring kan geschieden hetzij plaatselijk, hetzij gemeenschappelijk; 3e. dat gemeenschappelijke nakeuring belangrijke voordeden oplevert zoowel voor hen, die bij het bioscoopbedrijf betrokken zijn, alsook voor hen, die te waken hebben tegen exces sen. De eersten weten, welke films in over wegend katholieke gemeenten, zonder be zwaar kunnen worden aangeboden en ver toond, de laatsten krijgen de zoo bijzonder wenschelijke uniformiteit. Dit klemt temeer nu aan de plaatselijke keu- ringscommissiën het recht onthouden is coupures in films te maken. 4e. dat gemeenschappelijke nakeuring niet strijdig is met de wet, gezien de beslissingen van Ge deputeerde Staten van Noord-Brabant en Limburg, 5e. dat deze materie geregeld worde zoo mogelijk in gemeenschappelijk overleg met de bij het bioscoopbedrijf betrokkenen, opdat er ook met hunne belangen rekening gehouden wordt, zonder iets prijs te geven van de rech ten, die wij als katholieken op grond der wet voor ons mogen vragen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 11