Het Jaarverslag over 1937 werd vervolgens on der dankzegging voor kennisgeving aangenomen. Aan de orde is punt 4 van de agenda: Reke ning en verantwoording van het financieel beleid over 1937 en voorstel om ingevolge het advies van het accountantskantoor Slagman en Langelaar te Amsterdam de rekening van den Bond goed te keuren, alsmede alle op het'Bondsbureau ter visie liggende rekeningen der Afdeelingen. De heer Uges, Voorzitter van den Afdeelings- raad, heeft er bezwaar tegen, dat sommige posten zonder toestemming van de Ledenvergadering be langrijk zijn overschreden. Spreker vraagt namens den Afdeelingsraad aan het Hoofdbestuur met de wenschen van den Raad op dit punt rekening te willen houden. De heer Alter ondersteunt het betoog van den heer Uges en maakt eenige technische opmerkin gen zoowel over de rekening en verantwoording als over de begrooting van ontvangsten en uit gaven voor 1938. De heer Uges oppert eveneens bezwaren tegen het voorstel tot wijziging der grondslagen voor de contributie, aangezien deze wijziging volgens spr. een permanent karakter had en derhalve een blij vende contributieverhooging beteekende. De Bondsdirecteur heeft de sprekers uitvoerig beantwoord en daarbij het financieel beleid van het Hoofdbestuur verdedigd. Wat het voorstel inzake de grondslagen voor de contributieheffing betreft wees spreker er op, dat het Hoofdbestuur een eind heeft willen maken aan de in de laatste jaren ingeburgerde toeslagen op de contributie voor bepaalde doeleinden. De wijziging, die slechts een geringe verhooging van contributie beteekent, is bovendien noodig, omdat ter dekking van de geraamde noodzakelijke uitgaven meer middelen aan het Hoofdbestuur ter beschikking moeten staan. Na een uitvoerige discussie, waaraan eveneens deel genomen werd door de heeren Van Biene en Boekraad, verdedigde de Voorzitter het contribu- tievoorstel. Naar zijn meening staan de bijdragen van de leden geenszins in verhouding tot de directe en indirecte voordeden, waarbij hij opmerkte, dat de Bondscontributie, wanneer men haar vergelijkt met die van diverse vakvereenigingen, een goed figuur slaat. Spreker gaf de verzekering, dat het Hoofdbestuur de in deze vergadering gegeven wenken ter harte zal nemen. Hij verzocht de ver gadering dit contributievoorstel goed te keuren en deed daarbij de toezegging, dat, indien zulks eenigszins mogelijk zou zijn, de contributie het volgend jaar opnieuw onder de oogen zou worden gezien, teneinde wellicht verlaging te verkrijgen. De rekening en verantwoording van het finan cieel beheer over het vorig jaar, sluitend met een bedrag aan inkomsten en uitgaven van 73.842.52, werden hierop goedgekeurd. Met een stem tegen werd de contributie voor 1938 vastgesteld conform het voorstel van het Hoofdbestuur, terwijl de bijdrage voor de Weer- standskas werd bepaald op 15 van den contri butieaanslag. Hierna werd de begrooting voor het jaar 1938 vastgesteld op een bedrag van 67.320. De leden van het Hoofdbestuur, de heeren D. Hamburger Ir., C. S. Roem, M. P. M. Vermin, W. K, G. van Royen, D. v. d. Berg, L. Groen, S. Kinsbergen, Joh, Miedema en J. Wessel, die allen aftredend waren, werden met algemeene stemmen herkozen. De periodiek aftredende leden van de Film beurscommissie, de heeren L. Cohen Barnstijn te 's-Gravenhage, N. Bierman te Amsterdam en A. de Jong te Rotterdam, werden eveneens herkozen. Op voorstel van het Hoofdbestuur werden voorts met algemeene stemmen eenige technische wijzigingen aangebracht, zoowel in het Minimum- Prijzen-Reglement als in het Prijsbescherming- Reglement. Als gevolg hiervan werd artikel 3 van het Prijs- bescherming-Reglement gesplitst in artikel 3A en 3B, en luidt 3A thans als volgt: ,,In alle perma nente bioscopen en bij alle voorstellingen van reizende bioscopen moet bij de vaststelling van de prijzen der plaatsen op de verschillende rangen, die hooger zijn dan de minimumrang, een redelijke progressie in acht worden genomen". Hieraan is toegevoegd artikel 3B, luidende: „Het bepaalde in artikel 2B en 3A, betreffende rangen en progressie, is niet toepasselijk voor ochtendvoorstellingen en voor voorstellingen, die speciaal voor kinderen min of meer geregeld op bepaalde dagen worden gegeven, alsmede voor voorstellingen eener reizende bioscoop in een zaal of ruimte met minder dan 300 zitplaatsen in ge meenten, waar geen permanente bioscoop geves tigd is." In verband hiermede is artikel 4.Cc. van het Minimum-Prijzen-Reglement als volgt komen te luiden: „Vaststelling van het maximum aantal plaatsen, waarvoor de vastgestelde minimumprij zen mogen gelden in elke gewone permanente bio scoop afzonderlijk en voor alle voorstellingen van reizende bioscopen, behoudens de onder C.b.1 en 4 van dit artikel bedoelde voorstellingen van ge wone permanente bioscopen (ochtend- en kinder voorstellingen) en voor voorstellingen van reizen de bioscopen in een zaal of ruimte met minder dan 300 zitplaatsen in gemeenten, waar geen perma nente bioscoop gevestigd is; dit aantal kan wor den uitgedrukt in procenten van het totaal-aantal plaatsen, maar mag nimmer meer bedragen dan V:-. gedeelte van dat totaal-aantal." De vergadering is hierna gesloten. Een tocht door Rotterdam's havens Buiten wachtten reeds de autobussen om de honderden deelnemers, bij wie zich thans wederom

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 6