is dan de teruggang in ontvangsten tot staan
gekomen, en heeft deze zelfs plaats moeten
maken voor een niet onbeduidende vermeerde
ring. Het verheugende daarbij is, dat deze vermeer
dering gelijkelijk geldt voor de drie groote ge
meenten en verhoudingsgewijs grooter is dan die
van het bezoekersaantal. In Amsterdam, waar de
stijging der ontvangsten bijna 8 bedraagt tegen
bijna 4 van het bezoekersaantal, komt deze on
evenredigheid in gunstigen zin al heel duidelijk tot
uiting.
Een en ander is het gevolg eener verschuiving
van bezoekers van de laagste prijsklassen naar de
hoogere. Het aantal verkochte entreebiljetten be
neden 25 cent liep in Amsterdam bijv. terug met
ruim 130.000 en in Rotterdam met ruim 90.000.
In de hoogere prijsklassen viel daarentegen een
opvallende vooruitgang te noteeren.
Het ligt voor de hand, dat deze massale wisseling
haar effect op het gemiddelde van den entreeprijs
niet heeft gemist. Zoo liep de gemiddelde entree
prijs in het afgeloopen kwartaal in Amsterdam op
van 42.7 tot 44.9 en in Rotterdam, wat het eerste
half jaar betreft, van 42.5 tot 43.
Ofschoon de twee resteerende kwartalen dienen
te worden afgewacht alvorens uit het verloop van
het prijsgemiddelde een definitieve conclusie kan
worden getrokken, mag toch nu reeds, afgaande
op de uitkomsten van het eerste halfjaar en in het
bijzonder op die van het jongste kwartaal, het zoo
juist genoemde effect met groote mate van zeker
heid worden toegeschreven aan de doeltreffende
werking van de prijsbeschermende maatregelen
van den Bond, met name aan de regeling van den
minimumentreeprijs en de bescherming der entree
prijzen door verplichte progressie, afschaffing van
reducties, couponboekjes, etc.
Beter zou èn de noodzakelijkheid èn de doelma
tigheid der betreffende reglementen wel niet
kunnen worden gedemonstreerd.
Uit onderstaande totaalcijfers betreffende het
eerste halfjaar 1938 moge blijken, dat de gunstige
uitkomsten van het tweede kwartaal de ongunstige
van het eerste nagenoeg geheel hebben genivel
leerd.
Amsterdam:
Aantal bezoekers: 4.619.168 (4.594.467);
Bruto ontvangsten: 2.078.741 2.034.919);
Opbrengst vermakelijkheidsbelasting: f 346.456
(ƒ339.145).
Rotterdam:
Aantal bezoekers: 2.505.503 (2.547.724);
Bruto ontvangsten: 1.081.145 1.088.687);
Opbrengst vermakelijkheidsbelasting; 180.190
(ƒ181.447).
's-Gravenhage:
Bruto ontvangsten: 1.540.538 1.309.242);
Opbrengst vermakelijkheidsbelasting: 223.423
(ƒ218.207).
VERKEERDE TOEPASSING VAN ART. 19
DER BIOSCOOPWET
Na Alphen aan den Rijn, waar, zooals men
zich herinneren zal, in Maart van dit jaar door
den Burgemeester dier gemeente de vertooning
van de film „Grazige weiden" verboden werd,
zulks, naar wij destijds aantoonden, geheel ten
onrechte, is thans het in het hooge noorden van
ons land te midden van groene Friesche landou
wen zoo vredig gelegen plaatsje Dokkum het ge
meentelijk gevechtsterrein geworden, waar de
Burgemeester met artikel 19 der Bioscoopwet als
zwaar geschut een overmachtigen aanval tracht
te richten op de rechtszekerheid van het bedrijf,
waaraan voormelde Wet haar naam ontleent.
Het is dezen keer niet de rustige, bijna mystieke
film „Grazige weiden", welke door het Burge
meesterlijk verbod getroffen wordt, doch de wat
meer bewogen rolprent „De weg terug", welke
in den loop van de vorige week in Dokkum werd
vertoond.
Nadat deze film een avond in het plaatsje was
gedraaid, zonder dat zich ook maar een schijn van
onrust of ordeverstoring had voorgedaan, ontving
de bioscooponderneming, die de vertooning had
verzorgd, van den Burgemeester het, volgende
meer beknopt dan beleidvol briefje: „De Burge
meester van Dokkum, gelet op artikel 19 der
Bioscoopwet, verbiedt de vertooning van de film
„De weg terug" en van alle verdere films van
deze strekking".
Men verbaast zich erover, dat het na ruim tien
jaren practijk van de Bioscoopwet mogelijk is, dat
een Burgemeester, bij wien men, al voert hij dan
ook den scepter over nog zoo'n kleine gemeente,
minstens eenige wetskennis mag veronderstellen,
een verbod uitvaardigt in een vorm en op een
wijze als hier is geschied.
Zou de Burgemeester immers inderdaad gelet
hebben op artikel 19 van de Bioscoopwet, dan zou
hij tevens kennis moeten hebben genomen van de
daarbij door den wetgever verstrekte toelichting.
De film „De weg terug" is reeds geruimen tijd
in de groote gemeenten en in tal van andere plaat
sen vertoond, zonder dat de orde maar voor een
oogenblik is verstoord en zonder dat eenige onrust
als gevolg daarvan in welken vorm dan ook, ge
constateerd is kunnen worden. Dit v/as ook in
Dokkum niet het geval en evenmin heeft zich een
symptoom voorgedaan, dat het aannemelijk mocht
doen achten, dat de orde gevaar liep verstoord te
worden. Trouwens, de inhoud van de film in
kwestie geeft daartoe niet de minste aanleiding, al
is ze toevalligerwijze wat actueel door gebeurte
nissen, die zich ver van ons verwijderd afspelen.
Maar wanneer er geen ordeverstoring is voor
gevallen en deze zelfs niet te duchten is, wat had
de Burgemeester dan voor reden, laat staan recht,
om de film te verbieden?