INSCHRIJVING IN HET NAAMREGISTER lt 10 dat, voorzoover de Raad met de Commissie van Geschillen geconstateerd heeft, dat de werkwijze van geïntimeerde om in vorengaande overwegingen genoemde redenen practisch sterk afwijkt van de geoctrooieerde methode, de billijkheid echter gebiedt, dat ook anderen dan de houdster van octrooi 30101, zulks geheel in den geest der Wet, profiteeren van de even- tueele voordeden der nieuwe vinding en dus een mogelijkheid wordt geschapen om deze dienstbaar te maken aan het bedrijf, zij het, dat het recht op de vinding Eriksen daarbij geheel aan appellante als houdster van octrooi 30101 moet blijven voorbehouden; dat, teneinde deze mogelijkheid te kunnen verwerkelijken, aan appellante de verplichting moet worden opgelegd om, indien geïntimeerde haar daarom verzoekt, haar voor de door haar toegepaste werkwijze licentie te verleenen op de wijze als omtrent dwanglicenties in de Octrooiwet is voorzien, met dezen verstande, dat, indien partijen omtrent het bedrag der door geïntimeerde te betalen vergoeding niet tot overeenstem ming kunnen komen, de vergoeding op vordering van de meest gereede partij door den Raad van Beroep van den Nederlandschen Bioscoop-Bond zal worden bepaald, tegen over welke licentieverlening appellante gerechtigd zal zijn het systeem van geïntimeerde vrijelijk in toepassing te brengen; dat zulks te meer billijk moet werden geacht, aangezien de Raad reden heeft aan te nemen, dat het Britsch Octrooi 254.295 bij de verleening van het Nederlandsch octrooi 30101 buiten beschouwing is gebleven en de Octrooiraad dus met de woorden ,,ook met behulp van verwarmde stempels" niet de bedoeling kan hebben gehad, deze te doen slaan op ge noemd Britsch octrooi, waardoor verklaarbaar wordt, dat de conclusies van het Nederlandsch octrooi 30101 zoo ruim zijn verleend en waaruit volgt, dat het niet in de bedoeling van den Octrooiraad gelegen heeft, gelijk de Commissie van Ge schillen ten onrechte had aangenomen, eenige werkwijze, die even goed als de werkwijze, die als voorbeeld in de beschrij ving is vermeld, tot het gewenschte doel voert, van de be scherming uit te sluiten (het warm stempelen) en waaruit tevens volgt, dat, indien dit Britsch octrooi wèl aan den Octrooiraad bekend ware geweest, de conclusies van Octrooi schrift 30101 ongetwijfeld enger begrensd zouden zijn geweest dan thans het geval is, daargelaten, dat met vrij groote mate van zekerheid mag worden aangenomen, dat, gezien deze wetenschap, een tijdige actie tot gedeeltelijke nietig-verklaring van het Nederlandsch octrooi 30101, waarschijnlijk tot resul taat zou hebben gehad, dat het octrooi tot de werkwijze, neer komende op het instempelen na week maken door bevochtigen beperkt zou zijn gebleven; dat voorzoover nog ter sprake is gebracht de tusschen- beschikking van den Octrooiraad, Afdeeling van Beroep dd. 20 Januari 1938 inzake de werkwijze Turcsanyi, de over wegingen dezer tusschenbeschïkking, welke ook door de Com missie van Geschillen ten deele als maatstaf zijn genomen, niet als ter zake dienende kunnen worden geacht, aangezien uit de stukken blijkt, dat Turcsanyi als kenmerk van zijn vinding had aangegeven, dat, tengevolge van de hooge temperatuur, waarop het cliché was verhit, ook bij een kortstondige en vrijwel zonder druk teweeggebrachte aanraking, een zoo danige snelle samentrekking van de gelatine van de film zou plaats vinden, dat een goed projecteerbare tekst in de gevoe lige laag van de film werd gebracht, waardoor het door de Afdeeling van Beroep gevraagde bewijs door den heer Turcsanyi niet is geleverd; dat voorzoover geïntimeerde zich beroepen heeft op voor- gebruik in den zin van artikel 32 van de Octrooiwet, de Raad dit beroep ongegrond acht, aangezien geïntimeerde de betref fende vinding vóór 3 Juni 1931 niet in haar bedrijf toepaste, ongeacht, dat geïntimeerde zelve slechts beweert, dat zij toen- dertijd hoogstens proeven in dezen zin heeft genomen; dat voorzoover appellante zich erop beroepen heeft, dat zij, gelijk zij heeft aangetoond, per aangeteekend schrijven van 29 Mei 1934 geïntimeerde heeft gewaarschuwd, dat zij door titels voor films te vervaardigen met een inrichtina, qemerkt Filma- typ, systeem Turcsanyi, No. 16 Hungary, volgens welk een verwarmd cliché in de emulsielaag van de film wordt ge drukt, inbreuk maakt op het octrooi van appellante, de Raad deze waarschuwing niet al:; ter zake dienende kan achten, aan gezien het systeem daarin genoemd, niet in geding is, daar gelaten, dat appellante wettelijk verplicht zou zijn geweest geïntimeerde een dergelijke waarschuwing per deurwaarders- exploit te doen toekomen, hetgeen zij heeft nagelaten; dat uit het vorenstaande volgt, dat de door appellante cen tra geïntimeerde ingestelde vordering tot betaling van een dwangsom van per dag niet voor toewijzing vatbaar moet worden geacht, evenals haar vordering tot betaling eener schadevergoeding ad aangezien geen schade is aangetoond en ook uit het feit, dat geïntimeerde haar systeem slechts sporadisch in toepassing heeft gebracht, niet kan werden opgemaakt, dat eenigerlei schade van beteekenis door appellante zcu zijn ondervonden, waarbij de Raad nog nota genomen heeft van de verklaring van appellante in eer ste instantie, dat het schade-element in dit geding, vcor wat althans het verleden betreft, voor haar ondergeschikt is; dat partijen moeten worden veroordeeld in de kosten dei- arbitrage in beide instanties, bedragende 720.in totaal, waarvan een derde, zijnde 240.te betalen door appellante en twee derde, zijnde 480.door geïntimeerde; recht doende in hooger beroep, als goede mannen naar billijkheid; vernietigt het vonnis waarvan beroep; en opnieuw rechtdoende: ontzegt aan appellante haar vorderingen, met dien verstan de, dat de Raad verklaart ,dat geïntimeerde met de toepassing van haar werkwijze tot het aanbrengen van teksten op po:i- tieve films in principe inbreuk heeft gepleegd op het Neder landsch octrooi 30101 van appellante, doch dat zij hier\ oor niet tot schadevergoeding verplicht kan worden, wijl, zooals uit de hier vorenstaande overwegingen blijkt, de billijkheid eischt, dat appellante van haar octrooi aan geïntimeerde, in dien deze dit had verzocht, licentie zou hebben moeten ver leenen en alsnog moet verleenen, indien deze dit thans ver zoekt en wel op de wijze, zooals omtrent dwanglicenties in de Octrooiwet is voorzien, waarbij de Raad verstaat: dat, indien partijen omtrent het bedrag der door geïntimeerde te betalen vergoeding niet tot overeenstemming kunnen komen, de vergoeding op vordering van de meest gereede partij door den kaad van Beroep van den Nederlandschen Bioscoop-Bond zal worden bepaald; veroordeelt partijen in de kosten der arbitrage in beide in stanties, bedragende 720.in totaal, waarvan een derde, zijnde 240.te betalen door appellante en twee derde, zijnde 480.door geïntimeerde. Aldus gewezen te Amsterdam op 14 September 1938.' Ingevolge art. 4 van het Reglement op het Naamregister, zijn de navolgende verzoeken tot inschrijving van titels in het Naamregister gedaan. Voor het indienen van bezwaren tegen de verlangde inschrijving, welke vóór 10 October e.k. schriftelijk bij het Hoofdbestuur moeten worden ingediend, raadplege men art. 6 van het Reglement op het Naamregister. Datum Titels waaronder de films Naam van den waarop schrijvinc zocht in- in Nederland worden uit houder der ex ver- is gebracht ploitatie-rechten 15 Sept. 1938 De dorpsdetective L.C.B. Standaard 16 De slet Melior 20 Het lied van de prairie Centrafilm 21 De onderzee-patrouille Fox 21 Het eiland der tranen 23 Vier meisjes en een cowboy Odeon 23 Robert en Bertram; De fideele gevangenis (naar het boek v. Heyermans) Monopole 27 Champagne Lumina 28 Zilveren horden Paramount Hiermede vervalt de titel: „Het eiland der smarten".

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 12