UITSPRAAK RAAD VAN BEROEP De Raad van Beroep (Eerste Kamer) heeft het navolgend arbitraal vonnis in hooger beroep gewezen inzake: N.V. Haghs Film, gevestigd te VGravenhage, appellante, oorspronkelijk eischeres, en W. A. Maclean, eigenaar van de filmfabriek „Holland", gevestigd te Amsterdam, wonende aldaar, geïnti- meerde, oorspronkelijk gedaagde. De „Raad van Beroep" (Eerste Kamer) van den „Neder- landschen Bioscoop-Bond", volgens de Statuten en het Arbi trage-Reglement van dien Bond benoemd en aangewezen als „Commissie van Arbitrage in Hooger Beroep" in geschillen, waarin de „Commissie van Geschillen" van den Bond in eersten aanleg vonnis heeft gewezen; in aanmerking nemende: dat de N.V. Haghe Film (nader aangeduid appellante) in hooger beroep is gekomen van het op 28 Maart 1938 door de Commissie van Geschillen van den Nederlandschen Bio scoop-Bond in eersten aanleg gewezen vonnis (aan partijen medegedeeld d.d. 29 Maart 1938), waarvan de beslissing luidt: „Verklaart, dat de door gedaagde (Maclean) toegepaste en door eischeres (Haghe Film) aangevallen werkwijze voor het aanbrengen van teksten (titels) op positieve films niet geacht kan worden inbreuk te maken op het Nederlandsch octrooi 30101 (het zoogenaamde Lerik-patent, waarvan de rechten in handen van eischeres zijn)ontzegt aan eischeres haar tegen gedaagde ingestelde vorderingen tot betaling van een schadevergoeding ad en van een dwangsom van f per dag, met hare veroordeeling in de arbitragekosten, in totaal bedragende ƒ210.15"; dat appellante op 7 April 1938 hooger beroep tegen deze uitspraak der Commissie van Geschillen heeft aanhangig ge maakt, nader toegelicht bij schrijven van resp. 13 en 29 April d.a.v.; dat W. A. Maclean (nader aangeduid als geïntimeerde), hiertegen verweer heeft ingediend bij schrijven van 23 Mei 1938, welk schrijven, evenals vorengenoemde stukken, als herhaald en ingelascht is te beschouwen; in aanmerking nemende voorts: dat de Raad van Beroep partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting van Woensdag, 1 Juni 1938 op het Bureau van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, Achtergracht 19 te Amster dam, ten einde haar wederzijdsche standpunten nader mon deling toe te lichten; dat aldaar op den lsten Juni 1938 verschenen zijn de heer W. Mullens, directeur van appellante, diens raadslieden, de heeren Dr. J. N. Elgersma, Ir. J. J. de la Fontaine Schluiter en Mr. C. D. Salomonson, alsmede de heer W. A. Maclean, eigenaar van dè Filmfabriek „Holland", Mevrouw Maclean en hun raadslieden de heeren Ir. M. Polak en Mr. Ir. H. Smal hout; dat de Raad van Beroep op 13 Juli 1938 ter zake een plaat selijk onderzoek heeft ingesteld, zoowel in de onderneming van appellante, als in die van geïntimeerde; dat de Raad van Beroep partijen vervolgens opnieuw heeft opgeroepen tot zijn zitting van Woensdag, 14 Juli d.a.v., op het Bureau van den Nederlandschen Bioscoop-Bond. alwaar op genoemden datum verschenen zijn de heer W. Mullens, directeur van appellante, diens raadslieden, de heeren Dr. J. N. Elgersma, Ir. J. J. de la Fontaine Schluiter en Mr. C D. Salo monson, alsmede de heer W. A. Maclean, eigenaar van de Filmfabriek „Holland", Mevrouw Maclean en hun raadsman de heer Ir. H. Smalhout, terwijl bij deze zitting tevens aan wezig was Prof. Dr. W. Reinders, Hoogleeraar in de phys. scheikunde aan de Technische Hoogeschool te Delft en Bui tengewoon Lid van den Octrooiraad, die door den Raad van Beroep ter zake als deskundige aangewezen, voornoemd Col lege zoowel mondeling als schriftelijk bij rapporten resp. dd. 21 en 29 Juli 1938 van advies heeft gediend; dat van de verklaringen door partijen en haar raadslieden in voormelde zittingen afgelegd, alsmede van het ingesteld onderzoek verbalen zijn opgemaakt, welke hier als herhaald en ingelascht zijn te beschouwen; overwegende: dat appellante in hooger beroep heeft gesteld, dat uit de regels 6478 van het octrooi no. 30101 blijkt, dat de uitvin- dingsgedachte deze is, dat in plaats van de reeds bekende, omslachtige methode van het in stukken knippen van films met de daaraan verbonden nadeelen voor de op die wijze be werkte geluidsfilms een geheel nieuwe methode is gekomen, waarbij het cliché met den verklarenden tekst direct in de daartoe zacht gemaakte emulsielaag in het beeldgedeelte van de positieve film wordt gedrukt, waardoor deze emulsielaag door het cliché wordt opzij gedrukt; dat dit, althans voor zoover de werkwijze betreft, de uitvinding is, waarvoor oc trooi is aangevraagd en verkregen en dat in de in het octrooi schrift vermelde conclusie met geen woord wordt gerept van de wijze, waarop de emulsielaag moet worden zacht gemaakt, doch dat de uitvinder in de regels 7982 van het octrooi schrift bij wijze van voorbeeld heeft aangegeven, dat dit kan geschieden met behulp van een geschikte vloeistof en als voorbeelden van zoodanige vloeistof water heeft genoemd en een mengsel van water en alcohol en dergelijke; dat der halve de uitvinding is het drukken van het cliché in de zacht gemaakte emulsielaag, doch niet het zacht maken van deze laag door een bepaald middel, waarvan tot dusver niet bekend was, dat het voor dit doel kon worden gebezigd; dat niet alleen de werkwijze is geoctrooieerd, doch ook het voort brengsel, n.1. de positieve film met dit kenmerk, dat zij is voorzien van een zoodanig in de emulsielaag van het beeld gedeelte gedrukten tekst, dat de emulsielaag ter plaatse van de letters is weggeperst; dat geïntimeerde een methode toe past, die geheel valt onder conclusie 1 van het octrooi van appellante, welke methode daarom dus niet mag worden toe gepast, en dat hieruit zonder meer volgt, dat de film van geïntimeerde op deze wijze bewerkt, de rechten van appellante volgens conclusie 2 schendt; dat het van octrooirechtelijk standpunt geheel onverschillig is, welke functie het laagje dammarhars bij geïntimeerdes werkwijze vervult, aangezien vaststaat, dat de gelatinelaag zacht is gemaakt en dat het cliché in die zacht gemaakte laag is gedrukt; dat de Commis sie van Geschillen voorts ten onrechte verklaart, dat de geoc trooieerde methode bestaat uit het weekmaken van de emulsie laag met behulp van een vloeistof en het drukken van het cliché in de zacht gemaakte laag; dat de Commissie van Ge schillen derhalve ten onrechte de vordering heeft afgewezen. zulks op grond van de onjuiste opvatting, dat het octrooi zou zijn verleend voor een werkwijze, waarbij de gelatinelaag wordt zacht gemaakt door middel van een vloeistof, en het gebruik van een vloeistof een essentieel element is bij de werkwijze en hij, die de gelatine op een andere wijze zacht maakt, dus niet inbreuk zou maken op het octrooi; dat hieruit volgt, dat ook de beslissing van de Commissie van Geschillen ten aanzien van conclusie 2 onjuist is en de beslissing der halve moet worden vernietigd en de vordering alsnog moet worden toegewezen; dat geïntimeerde in haar verweer in hooger beroep heeft gesteld, dat principieel niet onder het octrooi valt hetgeen bekend was en hetgeen ten opzichte van dit bekende geen uit vinding was, d.w.z. geen zoodanige stap vereischte als voor een deskundige niet voor de hand lag en dat zulks het geval moet zijn op den datum van aanvrage, respectievelijk op den voorrangsdatum van het octrooi, zoodat principieel op het gebied van het onderhavige octrooi vrij is, wat vóór 20 Juni 1930, zijnde de voorrangsdatum van dit octrooi, in dezen tak der techniek bekend was; dat het op dit tijdstip volkomen bekend was, om met behulp van warme stempels op films teksten aan te brengen en dat zulks meer bepaaldelijk bekend was uit het Britsche octrooischrift 254.295; dat de methode, welke door geïntimeerde wordt toegepast, die is, welke in dit octrooi is geopenbaard en welke methode dus althans in Ne derland tot het publiek domein behoort; dat in het Neder landsch octrooi 30101 o.a. vermeld staat, dat de methode van het indrukken van warme stempels uitsluitend geschiedde voor het merken en voor identificeeringsdoeleinden, doch dat het Engelsch octrooi van een dergelijke beperking met geen enkel woord gewag maakt en daaruit blijkt, dat dit octrooi meer op het oog heeft dan een enkel teeken als merk voor identificatie; dat, ook al zou in dit octrooi slechts melding zijn gemaakt van woorden, het voor een deskundige voor de hand ligt, dat

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 9