welke zich in den loop der jaren ten onzent heeft gevormd. Men wijzige in het voorgaande slechts voorzoover noodig, leze in de plaats van collec tieve arbeidsovereenkomst Bioscoop-Bond en in plaats van werkgevers en werknemers exploitan ten en verhuurders, om de veronderstelling te kun nen maken, dat deze rede evenzoo voor de leden van den Nederlandschen Bioscoop-Bond had ge houden kunnen zijn. Slechts gebiedt een gepaste bescheidenheid ruimte open te laten voor den wensch, dat het oordeel van den hooggeleerden spreker ten aanzien van dgpractijk onzer arbitrale colleges even gunstig zou zijn als over die, welker werkzaamheid hij tot model gekozen heeft. Zooals gezegd hopen wij in een volgend artikel eenige beschouwingen aan de voordracht van Pro fessor Scholten vast te knoopen. BURGEMEESTER VAN DOKKUM KOMT TERUG OP ZIJN BESLUIT In het afgeloopen jaar deed zich een paar keeren achtereen het geval voor, dat een burgemeester zich een bevoegdheid aanmatigde, welke de wet gever hem bij het instellen van de Rijksfilmkeu- ring welbewust had ontnomen. Een van de meest frapante staaltjes van wille keurige en onjuiste toepassing van de bioscoopwet, i.c. van art. 9 dezer wet, signaleerden wij in de gemeente Dokkum. Het geval ligt nog versch in ons geheugen. De film ,,De Weg terug" was al daar gedurende een avond vertoond, zonder dat dit aanleiding had gegeven tot verstoring van de openbare orde. Niettemin ontving de bioscoop exploitant den volgenden morgen een briefje van den burgemeester, waarin deze mededeelde „gelet op art. 19 der Bioscoopwet" de vertooning van deze film te verbieden. Maar hij voegde eraan toe: „en van alle verdere films van deze strekking". Zonder dus af te wachten, of van een of andere film „van deze strekking" wellicht verstoring van de openbare orde zou zijn te verwachten, verbood de burgemeester van tevoren de voorstelling van eventueele verdere films, welke volgens hem van „deze strekking" zouden zijn. De burgemeester ging dus op den stoel van de Centrale Commissie zitten, de door den wetgever aangewezen instan tie eenvoudig opzij schuivend. Mede met het oog op de consequenties, welke een dergelijk misplaatst optreden van den burge meester met zich zou kunnen brengen, waarbij vooral diende te worden gedacht aan het gevaar, dat de Bioscoopwet in de praktijk tot dooden letter worden zou, besloot het Hoofdbestuur indertijd den burgemeester van Dokkum voor zijn handel wijze in rechte aan te spreken. Hangende echter de voorbereiding van de in te stellen civiele actie .ontving de exploitant in kwes tie van den burgemeester de mededeeling, dat geen bezwaar meer werd gemaakt tegen de ver tooning in zijn gemeente van de film „De Weg terug". Trachtte de burgemeester zich, na van de plan nen van het Hoofdbestuur vernomen te hebben, langs dezen uitweg uit een nog al dubieuze situatie te redden? Hoe het zij, voor ons was hiermede de aardig heid er af. Door deze, merkwaardigerwijze uit eigen bewe ging gedane geste demonstreerde hij immers, dat vertooning van de film „De Weg terug", die zoo als bekend nog al van pacifistische strekking is, in de critieke dagen van September 1938 gevaar voor verstoring van de openbare orde opleverde en dat dit gevaar, niet meer aanwezig is, nu de om standigheden, waaronder de film destijds vertoond werd, verdwenen zijn. Hij gaf daarmede een inter pretatie van zijn verbod van vertooning van alle verdere films „van gelijke strekking", hierop neer komende, dat dit verbod dus gold voor dergelijke films voor den tijd van oorlogsgevaar op dat oogenblik. Het Hoofdbestuur voelde er niets voor de be handeling van een zoo principieele aangelegenheid als de onderhavige te laten vertroebelen of wellicht mislukken door bijkomstigheden. Derhalve besloot het in de zaak Dokkum geen verdere stappen te ondernemen. Het smaakt in ieder geval de voldoening, dat de burgemeester het te elfder ure noodig heeft gevon den op een beslissing, welke wij onzerzijds onjuist blijven achten, terug te komen en deze practisch te herroepen. Voor het overige wacht het rustig een volgende gelegenheid af ,ten einde omtrent de toepassing van art. 19 der Bioscoopwet de noodige klaarheid te krijgen. Hoe langer deze gelegenheid echter uitblijft, hoe liever het dit College is. 6

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 8