KWESTIE INZAKE FILMCOUPURES VOOR ROTTERDAMSCHE RECHTBANK De ambtenaar van het Openbaar Ministerie heeft indertijd beroep aangeteekend tegen het vonnis van den Kantonrechter te Rotterdam, waarbij werd uitgesproken, dat het vèrtöorien op geringere lengte van een film niet noodzakelijk een overtreding van artikel 42 van het Bioscoop- besluit hoeft op te leveren. De Rotterdamsche bioscoopexploitant, die zich ter zake te verantwoorden had, zag zich dienten gevolge ontslagen van rechtsvervolging. Op Dinsdag, 7 Februari diende deze zaak, in hooger beroep voor de Rechtbank te Rotterdam, waarbij als gemachtigde van verdachte optrad de Bondsdirecteur, de heer A. de Hoop, die de ten laste gelegde feiten toegaf. Het Q.M., vertegenwoordigd door Mr. F. M. Wilbrenninck, zeide zich bij het vonnis van den Kantonrechter niet te kunnen neerleggen. Het vond de motiveering van het vonnis gezocht. Als er in een film van 2400 meter, lengte niet minder dan 500 meter geknipt wordt, spreekt het van zelf, dat die film in samenstelling niet meer dezelfde is als de goedgekeurde. Dit veranderen van de samenstelling is op grond van artikel 42 van het Bioscoopbesluit verboden en strafbaar. Het O.M. was dan ook van meening, dat ver dachte vervolgd moest worden en het eischte ver nietiging van het vonnis van den Kantonrechter en verdachtes veroordeeling tot twee maal ƒ7.50 boete, subsidiair twee maal 3 dagen hechtenis. De heer De Hoop zou zich ertoe hebben be paald te refereeren aan het zoo voortreffelijk von nis van den Kantonrechter, indien het O.M. niet in beroep was gegaan en de Officier van Justitie niet verdachtes veroordeeling zou hebben gere- quireerd. Het speet hem, dat de Kantonrechter niet was ingegaan op de bezwaren, welke hij in eerste in stantie naar voren.had gebracht tegen deze straf vervolging naast, de door B. en W. uitgesproken sanctie. Hierin zag spreker een ontoelaatbare cumulatie van straffen, een cumulatie, die zooals de Officier van Justitie naderhand in zijn dupliek opmerkte, weliswaar in meerdere gevallen voort komt, doch die aldus de heer De Hoop in het onderhavig geval op zichzelf staat en ontoe laatbaar moet worden geacht, omdat'niet krach tens verschillende verordeningen, maar krachtens eenzelfde bepaling tweeërlei straf wordt toege past. Uitvoerig heeft spreker uiteengezet, dat dé Bioscoopwet geheel gebouwd is op een vergun ningstelsel en dat alleen de overtreder van arti kel 1 zijns inziens in aanraking kan komen met den strafrechter. Dit geldt echter nimmer voor den vergunninghouder,, omdat deze, wanneer hij eenmaal een vergunning heeft, nimmer1 artikel 1 kart overtreden. Alle handelingen van den vergunninghouder, die in strijd zijn met de Bioscoopwet of het Bio scoopbesluit, moeten zijns inziens derhalve be recht worden door den administratieven. rechter, dit is dus door B. en W., met beroep op de Ge deputeerde Staten. Verder zette, spreker, uiteen, dat het Bioscoop- besluit hoofdzakelijk de verhouding regelt tusschen de Centrale- Commissie voor de Keuring van Films en de filmverhuurkantoren. Artikel 42 van dit Besluit, dat met straf bedreigt o.a. hem, die een film vertoonen doet in een andere samenstelling dan waarin zij door de Cen trale Commissie ter vertooning is toegelaten, richt zich niet tegen den vergunninghouder, maar tegen hen, die door den administratieven rechter niet kunnen worden gegrepen. Dit zijn filmverhuur kantoren, nakeuringscommissies, etc. Spreker hoopte, dat de rechtbank in haar vonnis ook aan dit punt haar aandacht zou wijden, want hij achtte deze vraag nog belangrijker dan de zgn. principieele kwestie, waarop hij vervolgens met een enkel woord inging, n.1. de kwestie of hij, die een film doet vertoonen in verkorten vorm, ook geacht moet worden de samenstelling van het filmwerk te hebben gewijzigd. Spreker liet uitkomen, gelijk hij voor den Kan tonrechter reeds had gedaan, dat, zooals de Kan tonrechter zoo voortreffelijk had geformuleerd, het verkorten van een film nog geenszins een verande ring in de, samenstelling behoeft te beteekenen. Aan zijn betoog dienaangaande in eerste instan tie voegde spreker nog toe, dat het .meermalen voorkomt, dat films met het oog op den exploitatie vorm van een bioscoop worden verkort met toe stemming van de Centrale Filmkeuring, na inzen ding van de keuringskaart. Aan de hand van de correspondentie, welke ge voerd is tusschen het filmverhuurkantoor in kwestie en den Voorzitter van de Centrale Commissie voor de Keuring van Films, heeft hij uiteengezet, dat het verkorten zooals, in het onderhavig geval, niet kan worden beschouwd als een veranderen van samenstelling. r i Uit deze correspondentie leidt hij af dat, indien de samenstelling wordt gewijzigd, de film opnieuw moet worden gekeurd, doch indien de film wfcirdt bekort, het verhuurkantoor op verzoek een nieuwe keuringskaart kan krijgen waarop de verkorte metrage'wordt aangegeven.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 4