voor den burgemeester aanwezig waren voor het
verbieden van de genoemde film, zooals moet
worden opgemaakt uit de mededeeling, dat het
standpunt van den burgemeester o.a. gegrond was
op de hierboven in, vraag: 2 weergegeven bewoor
dingen van de aankondiging, wil de Minister dan
alsnog mededeelen welke die andere gronden wa
ren?
D.e Minister van Binnenlandsche Zaken heeft
hierop d.d. 11 Febr. j.1. als volgt geantwoord:
1. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord.
2. De overweging, welke den burgemeester
van Laren heeft geleid tot zijn besluit, is medege
deeld in punt 2 van het antwoord van den onder-
geteekende van 19 Januari 1939. Of in een bepaald
geval verstoring der openbare orde is te vreezen,
staat ter beoordeeling van den burgemeester;
geen hooger .gezag kan beter dan hij de plaatse
lijke verhoudingen beoordeelen. Slechts wanneer
de burgemeester geleid wordt door overwegingen
van anderen aard dan vrees voor verstoring der
openbare orde; behoort hét hooger gezag in te
qrijpen.
3. Het antwoord op deze vraag ligt besloten
in het feit, dat de ondernemers Van den propagan-
da-avond naar de burgemeester van Laren
mededeelt behoorden tot de uiterst links-
politieke richtingen.
.4. Het verbod door den burgemeester vond
voorts zijn grond in de omstandigheid, dat zijns
inziens de film een eenzijdig beeld biedt van de
toestanden in Spanje, waardoor op grond van de
te Laren bestaande politieke tegenstelling naai
de meening van den burgemeester ernstig gevaar
voor stoornis van de openbare orde bestond.
OVERGANGSBESLUIT VAN 1 FEBR. 1937
Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen
Bioscoopbond te Amsterdam:
Beschikkende op het verzoek van de N.V.
Metro-Gpldwyn-Mayer Filmmaatschappij, geves
tigd te Amsterdam (verder te noemen: Metro),
vervat in.haar brief van 9 Februari 1939, waarbij
de .Metro verzocht heeft haar toestemming te wil
len verleenen tot het door haar in circulatie bren
gen in Nederland van het zoogenaamde „Metro-
tone-News";
gehoord hebbende de vertegenwoordigers van
de aanvraagster, de heeren J. Casseres en J.. de
Wilde, alsmede de vertegenwoordigers van de
leden van den Nederlandschen Bioscoopbond, die
zich met vervaardiging en distributie van filmjour
naals bezig houden, zijnde de N.V. Netherlands
Fox Film Corporation, N.V. Paramount Films,
Ufa Maatschappij voor Film- en Bioscoopbedrijf
N.V., alle te Amsterdam, de N.V. Filmfabriek
Polygoon te Haarlem en de N.V. Filmfabriek PrO-
filti te 's-Gravenhage;
overwegende ten aanzien van de door de Metro
opgeworpen exceptie in zake de vereischte toestem
ming van het Hoofdbestuur:
i ,dat hét' Hoofdbestuur, gelijk reeds werd uiteengezet in zijn
tot. de Metro;- gerichten daarop betrekking 'hebbenden brief
d.d. 19 Januari 1939 (No. 39—245)', niet kan deelen dé
opvatting van de Metro, gelijk deze nader tot uitdrukking
heeft gebracht' in haar brief aan het Hoofdbestuur d.d.
27 Januari 1939, als zou de Metro geen toestemming van
het Hoofdbestuur noodig-hebben tot het in circulatie'brengen
van het Metrotone News;
dat immers in het „Nieuwe Leden- en Zakenbesluit" d.d.
10,Februari 1936, dat beschouwd'moet worden als de basis
van het „Overgangsbesluit" van den Nederlandschen Bio
scoop-Bond d.d. 1 Februari 1937, en welks definities o.a.
van filmverhuurkantoren blijkens het bepaalde sub A van
het. „Overgangsbesluit" 'ongewijzigd van kracht zijn geble
ven, niet alleen gedefinieerd is, wat onder „filmverhuurkan
toren in gewonen zin" en onder „filmverhuurkantoren in
engeren zin" wordt verstaan, maar dat daarin ook is afge
bakend, welk bedrijf deze filmverhuurkantoren vanaf het
moment, dat het „Nieuwe Leden- en Zakenbesluit" van
kracht werd, mogen uitoefenen, of sterker nog, dat deze
filmverhuurkantoren geen ander bedrijf mogen uitoefenen
dan zij sedert 1 Januari 1935 hebben gedaan, waarbij ken
nelijk de bedoeling heeft voorgezeten om vast te stellen,
dat b.v. een filmverhuurkantoor in engeren zin, dat sedert
1 Januari 1935 alleen filmjournaals heeft gedistribueerd, geen
andere films mocht gaan distribueeren, en b.v. een film
verhuurkantoor in algemeenen zin zich niet mocht gaan bezig
houden met de distributie van journaalfilms, wanneer dat
filmverhuurkantoor sedert 1 anuari 1935 alleen hoofdfilms
en zoogenaamd bijwerk, doch geen filmjournaals had gedis
tribueerd;
dat voorts de in de voorafgegane overweging omschreven
bedoeling alleszins geschraagd wordt door hetgeen onder
C. 3 van het „Nieuwe Leden- en Zakenbesluit" is bepaald,
luidende als volgt:
„Het is aan de leden van den Bond slechts toege
staan om na 15 Februari 1936 een nieuwe zaak als
filmimportzaak, respectievelijk filmverhuurkantoor, in
welken zin ook, te gaan exploiteeren (w.o. mede wordt
begrepen het gaan exploiteeren van een filmverhuur
kantoor in andere zin, dan reeds geëxploiteerd wordt),
wanneer de nieuwe zaak eenzelfde bestaande, in exploi
tatie zijnde, filmimportzaak, respectievelijk filmverhuur
kantoor, als hierboven sub. 1. onderscheiden, in Neder
land voortzet";
dat deze bepaling van C. 3 van het „Nieuwe Leden- en
Zakenbesluit" onder andere bewoordingen, maar met dezelf
de strekking terug te vinden is in het „Overgangsbesluit",
waarvan sub. B bepaalt:
„Aan het Hoofdbestuur wordt opgedragen om op
aanvragen van de leden tot toestemming voor het gaan
exploiteeren van andere dan hun bestaande zaken, be
drijfstakken van een filmfabriek daaronder begrepen,
schriftelijk en gemotiveerd te beslissen, met inachtneming
van het bepaalde sub. O, zonder welke 'toestemming de
leden geen andere dan'hun bestaande zaken, respectie-
velijk bedrijfstakken mogen exploiteeren";
dat de sub. B. van het „Overgangsbesluit" voorkomende
woorden „andere dan hun bestaande zaken" volledig aanr
sluiten bij de onder C. 3 van het „Nieuwe Leden- en Zaken
besluit" tusschen .haakjes voorkomende woorden, „een film
verhuurkantoor in anderen zin, dan reeds geëxploiteerd
wordt";
.dat clerhalve.de leden van ;dcn Bond, .die, een. filmverhuur
kantoor in gewonen zin exploiteeren en zich vóór I Januari
1935 niet met de distributie- van filmjournaals hebben bezig