UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN
10
haar eisch, ingediend bij hel tweede geschil, terecht krac htens
eerstgenoemd vonnis schadevergoeding gevorderd heeft;
dat de Commissie appellantes vordering ook heeft toe
gewezen, zij het tot een bedrag van doch de uitbetaling
van dit bedrag afhankelijk heeft gesteld van de vertconing;
dat gezien den korten termijn, welke appellante restte,
n.1. van 5 December 1938 tot 1 Januari d.a.v. zij practisch
in de onmogelijkeid verkeerde aan de voorwaarde tot ver
tooning te voldoen, waarbij in aanmerking moet worden
genomen, dat geintimeerde niet bereid bleek den expiratie
datum van het contract te verlengen ten einde vertooning
alsnog mogelijk te maken;
dat daardoor de uitspraak van de Commissie van Ge
schillen dd. 5 December voor appellante geen effect sorteerde,
zij dus in werkelijkheid geen schadevergoeding ontving, zco-
dat haar beroep tegen dit vonnis der Commissie terecht is
aangeteekend;
dat de Commissie immers, aangenomen hebbende, dat voor
appellante schade was ontstaan, door de uitbetaling daarvan
te verbinden aan voorwaarden, welke onvervulbaar bleken, de
beteekenis van haar eigen uitspraak ten onrechte heeft ver
kleind, zoo niet waardeloos gemaakt, althans de consequen
ties ervan ontweken heeft, en appellante de voldoening heeft
onthouden, waarop zij volgens de uitspraak der Commissie
recht had;
dat uit het voorgaande volgt, dat geintimeerde alsnog
schade aan appellante behoort te vergoeden, ongeacht de
verplichting tot vertooning van de films in kwestie;
dat de Raad overigens met de raming van de schade door
de Commissie op faccoord kan gaan en dus de vor
dering van appellant tot een bedrag van moet worden
toegewezen;
dat op deze gronden appellantes beroep gegrond moet
worden verklaard en het vonnis der Commissie van Ge
schillen moet worden vernietigd met veroordeeling van gein
timeerde om aan appellante tegen bewijs van kwijting te
betalen een bedrag ad alsmede de kosten der arbi
trage in beide instanties, zijnde 25.in eerste- en 50.
in tweede instantie, dus 75.in totaal.
De Commissie van Geschillen. (Speciale Kamer) heeft in
haar op Maandag, 6 Februari 1939 gehouden zitting inzake
het door de N.V. Cineac-Rotterdam, gevestigd te Rotterdam
op 5 December 1938 mede namens de andere tot het Cineac
Concern behoorende ondernemingen aanhangig gemaakt ge
schil contra de N.V. Tubem, gevestigd te Amsterdam, uit
spraak gedaan, dat de vordering van eischeres (Cineac) ten
deele en wel tot een bedrag van moet worden toe
gewezen en gedaagde (Tubem) mitsdien moet worden ver
oordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het toe
gewezen bedrag a alsmede in de geschilkosten, be
dragende ƒ50.zulks op grond van de overweging:
dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat tusschen
Tuschinski's Exploitatie Maatschappij N.V., gevestigd te
Rotterdam, den heer A. Tuschinski, wonende te Rotterdam,
de S. A. Rixe, gevestigd te Parijs en de toen nog in oprich
ting zijnde Cineac-Rotterdam N.V., gevestigd te Rotterdam,
in Maart 1935 een contract is aangegaan, waarbij door
Tuschinski N.V. haar medewerking is verleend, opdat Rixe
mede-huurster is kunnen worden van het perceel Coolsingel
35 te Rotterdam, en voorts partijen een regeling troffen in
verband met de exploitatie van het gehuurde; dat de Raad
van Beroep van den Nederlandschen Bioscoop-Bond in zijn
uitspraak, welke op 5 Augustus 1938 aan eischeres is mede
gedeeld, bepaald heeft, dat de rechten en verplichtingen van
Tuschinki's Exploitatie Maatschappij N.V. van dit contract
zijn overgegaan op de N.V. Tubem; dat ingevolge artikel 2
van de overeenkomst Tuschinski's Exploitatie Maatschappij
NV. (waarvoor in de plaats is gekomen de N.V. Tubem)
en den heer A. Tuschinski zich hoofdelijk jegens Rixe, waar
voor contractueel in de plaats is gekomen Cineac-Rotterdam
N.V. (eischeres) en de met Rixe gelieerde te Amsterdam
gevestigde Cineac NV., benevens de te Rotterdam en te
s-Gravenhagc en eventueel elders in Nederland opgerichte
of op te richten Cineac-or.derr.emingen, welke hoofdelijk ge
rechtigd zijn, zich verbonden hebben om geen maatregelen te
nemen of bedingen te maken, waardoor Rixe en of Cineac-
ondernemingen verhinderd worden in de verkrijging van
daarvoor in aanmerking komende maatschappijen of lichamen
van het vertooningsrecht in de eerste week van journaalfilms,
actualiteitenfilms, teekenfilms, documentaire films en andere
films, als bedoeld, in een of meer van haar in Nederland ge-
exploiteerde of nog te exploiteeren theaters; bovendien is in
artikel 2 van het contract bepaald, dat Tuschinski's Exploi
tatie Maatschappij NV. en de heer A. Tuschinski zich
hoofdelijk jegens Rixe en bedoelde ondernemingen, welke
hoofdelijk gerechtigd zullen zijn, verbinden om deze zooveel
.mogelijk te helpen bij pogingen om gezegd vertooningsrecht
op zoo gunstig mogelijke voorwaarden te verkrijgen; dat
aan deze voor gedaagde uit het contract voortspruitende
verplichtingen gedaagde zich niet heeft gehouden, aangezien
zi] in Juli 1938 van de N.V. Universal Film Boeking Office
het recht heeft bedongen om in eerste week in haar theaters
te Amsterdam en Rotterdam in exclusiviteit te vertoonen een
film van de boksmatch om het wereldkampioenschap.tusschen
de boksers Schmeling en Louis, handelende hiermede in strijd
met de uitdrukkelijke verplichtingen, volgens artikel 2 ten
opzichte van eischeres aangegaan; dat gedaagde hoewel haar
zoowel door den filmverhuurder als door eischeres te kennen
werd gegeven, dat eischeres op vertooning van de boksfilm
in haar theaters te Amsterdam en Rotterdam prijs stelde, niet
de medewerking heeft verleend, waartoe zij volgens artikel 2
van het contract van Maart 1935 verplicht was; dat eische
res gedaagde wegens het niet nakomen van deze contrac-
tueele verplichting aansprakelijk stelt voor de door haar
geleden schade, voortvloeiende uit het niet vertoonen van de
boksfilm, welke schade zij stelt op dat eischeres der
halve van gedaagde betaling vordert van een schadevergoe
ding van of zooveel minder als de Commissie billijk
acht;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd,
dat, daargelaten de vraag, of de boksfilm behoort tot de
films, waarop artikel 2 van het tusschen partijen bestaand
contract betrekking heeft, haar noch door eischeres noch door
de verhuurster van de film, de N.V. Universal Film Booking
Office, te kennen is gegeven, dat eischeres op deze film
wenschte te reflecteeren; dat zij weliswaar met eischeres over
de film heeft gesproken, maar dat zij niet heeft aangenomen,
dat het eischeres ernst was om deze film in haar journaal
theaters te vertoonen, aangezien de boksfilm door de Rijks-
filmkeuring slechts voor personen boven 18 jaar is toegelaten
en in de journaaltheaters van eischeres in den regel uitsluitend
voor alle leeftijden toegankelijke films worden vertoond; dat
gedaagde zich voorts op het standpunt stelt, dat, indien het
eischeres ernst ware geweest om de Schmeling-film te ver
toonen, zij niet alleen aan gedaagde had moeten vragen deze
film vrij te geven voor de jcurnaaltheaters, maar dat de goede
trouw medebrengt, dat zij gedaagde hetzij in gebreke had
gesteld, hetzij schriftelijk of telegrafisch had gewaarschuwd
voor het dreigend gevaar van de overtreding van het con
tract;
dat de Commissie op verzoek van eischeres als getuige
heeft gehoord den heer J. S. Croeze, directeur van de N.V.
Universal Film Booking Office te Amsterdam, die verklaard
heeft, dat eischeres hem weliswaar verzocht heeft om bij ge
daagde pogingen in het werk te stellen om deze ertoe te
brengen ermede accoord te gaan, dat de boksfilm behalve in
de theaters van gedaagde ook in de journaaltheaters van
eischeres zou worden vertoond, maar dat hij deze pogingen
niet in het werk heeft gesteld, omdat hij er de voorkeur aan
gaf de boksfilm aan een ander Amsterdamsch bioscoopecn-
cern voor gelijktijdige vertooning met gedaagde te trachten
te verhuren;
dat hoe het ook zij, vaststaat, dat gedaagde geweigerd heeft
ermede accoord te gaan, dat de boksfilm in de journaalthea-