ARREST VAN DEN HOOGEN RAAD. Eigenmachtige verkorting van films is in strijd met Art. 42 van het bioscoop- besluit. De vraag, v/elke eenigen tijd geleden aan den rechter is onderworpen, n.L, of iemand, die een film doet vertoonen in verkorten vorm, ook geacht moet worden de samenstelling van het filmwerk te hebben gewijzigd, en derhalve in overtreding te zijn van artikel 42 van het Bioscoopbesluit, is thans door den Hoogen Raad der Nederlanden bij arrest van 31 Mei j.1. in bevestigenden zin beant woord. Zooals men zich zal herinneren was de Kanton rechter te Rotterdam, voor wien de zaak, welke een Rotterdamschen exploitant betrof, diende, van meening, dat de geringere lengte van een film niet noodzakelijk gelijk te stellen is met een andere samenstelling, omdat het zeer wel denkbaar is, dat het bij de vertooning doen wegvallen van bepaal de beelden, hetgeen om allerlei redenen gewenscht en zelfs noodzakelijk kan zijn, geen andere samen stelling teweeg brengt. Volgens de opvatting van den Kantonrechter behoefde het vertoonen op ge ringere lengte derhalve niet noodzakelijk een over treding van artikel 42 op te leveren, zoodat de exploitant in kwestie ontslagen werd van rechts vervolging. In hooger beroep had de Arrondissementsrecht bank te Rotterdam bij vonnis van 21 Februari 1939 s Kantonrechters vonnis bevestigd, daaraan toe voegend, dat haar.bovendien uit niets was geble ken, dat in casu de verkorting der film een ver andering in haar samenstelling ten gevolge had gehad. De Officier van Justitie bij voornoemde Recht bank heeft tegen dit vonnis cassatie ingesteld op grond hiervan, dat door de Rechtbank was ge schonden, althans verkeerd toegepast, artikel 24 van de Bioscoopwet en artikel 42 van het Bio scoopbesluit, daar de exploitant had veroordeeld behooren te worden, omdat door het verwijderen van een aantal beelden uit een goedgekeurde film, in casu het weglaten van eenige honderden meters uit de film, zooals deze door de Centrale Commis sie was goedgekeurd en ter vertooning toegelaten, deze film een andere samenstelling had gekregen. Op 1 Mei heeft de Advocaat-Generaal bij den Hoogen Raad, Mr. Holsteyn, conclusie gewezen. Naar de meening van den Advocaat-Generaal levert het doen vertoonen van een film met een geringere nog wel 479 meter geringere leng te dan die, waarin de film door de Centrale Com missie voor de Filmkeuring ter vertooning is toe gelaten, zonder meer op: het doen vertoonen dezer film in een andere samenstelling dan waarin zij door de Centrale Commissie ter vertooning is toe gelaten, daar toch de film dan wordt vertoond met een beeldjesreeks, bestaande uit minder in casu zeer veel minder beeldjes dan de goedgekeur de film, hetgeen medebrengt, dat de film niet de zelfde beeldjesreeks omvat als en dus van an dere samenstelling is dan de goedgekeurde film. In de beide vonnissen wordt weliswaar de opvat ting gehuldigd, dat op grond van verkorting der goedgekeurde film een andere samenstelling niet kan worden aangenomen, indien niet blijkt, dat door de verkorting de film in karakter niet geheel dezelfde is gebleven. Voor deze opvatting heeft de Advocaat-Generaal geen steun kunnen vinden in de Bioscoopwet of het Bioscoopbesluit. Integen deel blijkt of volgt zijns inziens uit de; in het Bio scoopbesluit voorkomende bepalingen omtrent de keuring, dat in een goedgekeurde film, ook wat de lengte, de beeldjesreeks, betreft, niets mag worden gewijzigd zonder goedkeuring van de Centrale Commissie, in het bijzonder ook, dat in een door die Commissie, eventueel na het door die Commis sie aanbrengen van coupures, goedgekeurde film, geen coupure meer mag worden aangebracht zon der goedkeuring van die Commissie. Zijns inziens wijzen hierop onder anderen de artikelen van het Bioscoopbesluit: 17 lid 2, 19 lid 2 (sub d), 21, 23 lid 6 en vooral 27 lid 2 en 4, in verband met arti kel 16 der Bioscoopwet, en is de voor de hand lig gende ratio deze, dat door zoo'n wijziging de film in karakter kan veranderen. Hierom moet de Centrale Commissie - erin worden gekend. Dit standpunt wordt, naar het den Advocaat-Generaal voorkomt, ook door den Minister van Binnenland- sche Zaken ingenomen in het rondschrijven van 15 Februari 1934 No. 4948, afdeeling 2B, welk rondschrijven o.m. inhoudt onder verwijzing naar de onderhavige verbodsbepaling van artikel 42 dat streng toezicht vereischt is, dat geen films worden vertoond, „waarin de coupures, wel ke door de Centrale Filmkeuringscommissie zijn aangebracht, niet zijn gevolgd, ot' waarin andere coupures voorkomen." In deze zinsnede zijn, naar het den Advocaat-Generaal wil voorkomen, onder „andere coupures" te verstaan, althans mede te verstaan: „meer coupures". Het cassatiemiddel acht hij dan ook gegrond, zoodat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Het bewezen ver klaarde is strafbaar krachtens artikel 42 van het Bioscoopbesluit, en artikel 24 van de Bioscoopwet. Hij achtte den exploitant deswege strafbaar, daar de verbods- en strafbepaling betreft ieder, die doet vertoonen, en daar van eenigen grond, welke zijn strafbaarheid zou uitsluiten, niet is ge bleken. De exploitant had volgens den Advocaat- Generaal de lengte der film kunnen en moeten controleeren. Het bewezen verklaarde bestaat uit 8

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 10