In verband met dit onderhoud heeft de Direc teur-Generaal van den Arbeid het Hoofdbestuur thans doen weten, dat er, zulks ter ondervanging van de bedenkingen, welke er bestaan ten aanzien van het geven van een vrijen Maandagmorgen tot 1 uur n.m. aan cassières, die op Zaterdagmiddag na 4 uur werkzaam zijn, bij hem geen bezwaren bestaan, in de gevallen, waarin door de betrokken cassières niet langer arbeid wordt verricht dan ten hoogste 35 uren per week in totaal, mede te wer ken aan het verkenen van vergunning, waarbij wordt toegestaan den vrijen Maandagmorgen te beëindigen om 11 uur des voormiddags. De ontheffing kan dus alleen geschieden ten aanzien van cassières, die minder dan 35 uren per week in de bioscoop werk verrichten. Exploitanten, die derhalve in de noodzaak ver- keeren, om vorenbedoelde vergunning aan te vra gen, kunnen daartoe strekkende verzoeken rich ten tot de betrokken districtshoofden. UITSPRAKEN RAAD VAN BEROEP 6 De Raad van Beroep (Tweede Kamer) heeft in zijn zitting van Woensdag, 20 September 1939 in hoogste instantie de navolgende uitspraken gedaan: In zake de door de N.V. Filmex, gevestigd te Amsterdam (verder te noemen partij- Filmex en de N.V. Eerste Schotensche Bioscooponderneming, gevestigd te Haarlem, exploiteerende het Frans Hals Theater aldaar (verder te noemen partij-Frans Hals) respectievelijk op 20 en 21 Juli 1939 ingediende beroepen van het vonnis der Commissie van Geschillen, gewezen op 28 Juni. 1939 en aan partijen medegedeeld op 7 Juli d.a.v., in zake het door voornoemde partij-Frans Hals op 5 December 1938 aan hangig gemaakt geschil, dat het vonnis, waarvan beroep, moet worden vernietigd, het beroep van partij-Frans Hals gegrond moet worden verklaard en opnieuw rechtdoende: aan partij-Frans Hals haar bevordering ten deele moet wor den toegewezen tot een bedrag van zijnde de auteurs- prijs van de film „Janosik", met ontzegging van partij-Filmex in haren eisch en haar veroordeeling in de kosten der arbi trage in beide instanties, zijnde f 50.in eerste en 2 X f 50.in tweede instantie, d.i. 150.in totaal. Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen: dat de grieven van partij-Filmex tegen het vonnis van de Commissie van Geschillen in hoofdzaak hierop neerkomen, dat de Commissie een tegenstrijdige beslissing heeft gegeven, aangezien zij aan partij-Frans Hals haar vorderingen eener- zijds ontzegt, maar deze anderzijds toewijst, voor het geval de burgerlijke rechter partij-Filmex in het ongelijk zou stellen in een tusschen Filmex en de producente der film Janosik" („Men doodt een held") hangende procedure; dat echter, zelfs al zou de burgerlijke rechter in deze procedure een beslissing nemen ten nadeele van Filmex, daaruit nog niet geconclu deerd zou mogen worden, dat Filmex zich ten onrechte op overmacht heeft beroepen, aangezien de burgerlijke rechter alleen op juridische gronden oordeelt en het niet aan twijfel onderhevig zou zijn, dat Filmex gelet op de usances in het bedrijf in het gelijk zou worden gesteld, indien de kwestie door de Bondsarbitrage zou worden beslecht; dat immers de oorzaken, welke tot een procedure met de produ cente hebben geleid, zijn gelegen in een overschrijding van den leveringstermijn met negen maanden, in de afwijkingen van de oorspronkelijke film als gevolg van aangebrachte coupures, gronden, welke evenzeer van belang zijn voor den huurder als voor den verhuurder, zoodat Filmex, nu zij als gevolg van deze procedure niet in staat is te leveren, zich terecht op overmacht kan beroepen; dat de Commissie van Geschillen ook de gevorderde vergoeding wegens winst derving subsidiair ten onrechte gemotiveerd acht, aangezien deze vordering in het geheel niet steunt op artikel 7 van de Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films, waarin uitsluitend gesproken wordt van het recht van den huurder tot het eischen van een schadevergoeding, doch dat partij-Frans Hals door de niet-levering van de film in kwestie niet alleen geen schade maar zelfs voordeel heeft gehad, aangezien gebleken is, dat op den dag, waarop partij- Frans Hals beweerde haar voorstellingenreeks met de film „Vadertje Langbeen" te willen beëindigen om daarvoor in de plaats de film in kwestie in te zetten, zij (partij-Frans Hals) in drie dagen tijds het dubbele had ontvangen van wat zij normaal in een geheele week aan recette maakt (ter wijl in de week, waarin volgens partij- Frans Hals de film „Janosik" geloopen zou moeten hebben, de normale recette als gevolg van de prolongatie der film „Vadertje Langbeen" ver is overschreden), wiaaruit volgt, dat de aanvrage tot het inzetten van deze film op den bewusten datum (25 No vember 1938) niet serieus geweest kan zijn en uitsluitend ten doel moet hebben gehad haar, partij-Filmex, in gebreke te kunnen stellen; dat dan ook de Commissie van Geschillen haar beslissing, partij-Frans Hals haren eisch te ontzeggen ten onrechte afhankelijk heeft gesteld van een andere beslis sing, namelijk van die van den burgerlijken rechter en de vordering van partij-Frans Hals zonder meer moet worden afgewezen; dat partij-Frans Hals in haar beroep heeft gesteld, dat de Commissie van Geschillen ten onrechte en in strijd met het Arbitrage-Reglement van den Bond den burgerlijken rechter heeft ingeschakeld en haar beslissing van diens uitspraak in een procedure tusschen Filmex en een derde onderneming afhankelijk heeft gesteld, maar nochtans op deze beslissing vooruitloopt door haar, partij-Frans Hals, in de kosten van het geschil te veroordeelen; dat partij-Filmex uitsluitend aan de Commissie van Geschillen het aanwezig zijn van over macht had aan te toonen, doch dat zij daarin niet is geslaagd, weshalve partij-Frans Hals bij haren oorspronkelijken eisch en op dezelfde gronden als voor de Commissie van Geschillen aangevoerd, persisteert; dat uit het onderzoek van den Raad is komen vast te staan, dat partij-Filmex met partij-Frans Hals dd. 25 Maart 1938 een contract is aangegaan, o.a. voor den verhuur en huur van de film „Men doodt een held" (Janosik), welk contract op eind November 1938 expireerde, zonder dat van eenige reserve of voorbehoud sprake is geweest, en dat partij-Filmex op het moment van de totstandkoming dezer overeenkomst niet alleen reeds ruim een jaar over de copie der film in kwestie beschikte, maar haar bovendien op 2 November 1937 aan de Centrale Commissie voor de Keuring van Films ter keuring had aangeboden en hier te lande van Nederlandsche titels had doen voorzien; ,dat dus partij-Filmex, welke moeilijkheden zich ook achteraf met de producente mogen hebben voergedaan aangaande in houd, kwaliteit en leveringstijd, deze moeilijkheden zelve blijkbaar niet evident genoeg achtte om ofwel de ontvangen copie aanstonds te retourneeren, ofwel daarop conservatoir beslag te doen leggen, doch dat zij in stede hiervan uitvoe ring heeft gegeven aan haar met de producente aangegane verplichtingen en zelfs geruimen tijd later tot betiteling der film is overgegaan en deze ter keuring heeft aangeboden; dat partij-Filmex wat de moeilijkheden als zoodanig aangaat geacht moet worden op of omstreeks het tijdstip, waarop zij met partij-Frans Hals contracteerde, volledig op de hoogte te zijn met de tekortkomingen van de bewuste film en daaruit ontstane meeningsverschillen, alsmede met de consequenties, welke de in verband daarmede door haar genomen maatregelen met zich zouden brengen; dat voornoemde partij, nu zij dientengevolge ten opzichte van partij-Frans Hals in gebreke is gebleven aan den leve ringsplicht te voldoen, zich op vorenvermelde gronden thans niet kan beroepen op van haren wil onafhankelijke factoren, welke haar een tijdige levering zouden hebben belet, en der halve overmacht, als bedoeld in artikel 24 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films, niet aanwezig kan worden geacht;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 8