OFFICIEEL ORGAAN
DE PROCESSEN BUMA - BIOSCOOP BOND
VAN DEN NEDERLANDSCHEH BIOSCOO P - BON D
PLEIDOOIEN VOOR HET AMSTERDAMSCHE HOF
In den afgeloopen zomer had Buma bij de Recht
bank te Utrecht een vordering ingesteld tegen de
N.V. Jogchems Theaters te Amersfoort tot verbod
van vertooning van geluidsfilms, waarin muziek
voorkomt van direct of indirect bij het Buma aan
gesloten componisten, zonder toestemming van
Buma op verbeurte eener dwangsom van 10.000.-
per dag, waarbij in de eerste plaats de principieele
vraag aan het oordeel van de Utrechtsche Recht
bank werd onderworpen, of een bioscoopexploitant,
die een geluidsfilm vertoont, waarvoor de muziek
ingevolge opdracht van den filmproducent is gecom
poneerd, tegen betaling van een zeker bedrag aan
den componist, voor het openbaar vertoonen van
die geluidsfilm in zijn bioscoop de toestemming be
hoeft van dien componist, respectievelijk van het
muziekauteursrechtbureau waaraan die componist
de behartiging van zijn muziekauteursrechtbelangen
heeft opgedragen.
De Rechtbank oordeelde echter in een uitvoerig
gemotiveerd vonnis, dat voor vertooning van ge
luidsfilms Buma's toestemming niet noodig is en
ontzegde aan dit Bureau zijn vordering om vertoo
ning van geluidsfilms, waarin muziek voorkomt van
bij Buma aangesloten componisten, te verbieden,
met zijn veroordeelmg in de kosten van het geding.
Van deze uitspraak kwam Buma in beroep bij
het Hof te Amsterdam, terwijl ook de N.V. Jog
chems Theaters incidenteel appèl aanteekende.
De zaak diende Vrijdag. 1 December in hooger
beroep voor het Gerechtshof te Amsterdam, waar
bij voor het Buma optrad Mr. J. Heinz en voor de
N.V. Jogchems Theaters de heer Mr. Ch. J. F.
Karsten, rechtskundig raadsman van den Neder-
landschen Bioscoop-Bond.
In een zeer uitvoerig pleidooi voerde Mr. Heinz
aan, dat de Hooge Raad had beslist, dat geluids
films moeten worden beschouwd als zoogenaamde
verzamelwerken in den zin van de Nederlandsche
Auteurswet.
Bij het verzamelwerk staan twee auteursrechten
naast elkaar en de verzamelaar heeft aan zijn eigen
zelfstandig auteursrecht op het gansche werk niet
voldoende om bij de openbaarmaking van het gan
sche werk ook de onderdeden daarvan zonder toe
stemming van derzelver makers openbaar te ma
ken, Dit is volgens pleiter de strekking van artikel
5 der Auteurswet.
De maker van het afzonderlijk werk kan zich
tegen iedere openbaarmaking van zijn werk ver
zetten, ook, wanneer deze geschiedt in het verband
van het verzamelwerk en onverschillig of de ver
zamelaar al toestemming tot openbaarmaking heeft
gegeven. Voorts betoogde pleiter, dat de Utrecht
sche Rechtbank ten onrechte had beslist, dat in het
onderhavig geval de overeenkomst tusschen den
1