ONS STANDPUNT ZEGEVIERT
IN ÖUMA PROCEDURE
Het arrest van het Amsterdamsche Hof in de
procedure BumaBioscoop-Bond, dat voor wat
de hoofdtrekken aangaat, gepubliceerd werd in
het nummer van dit Orgaan van 1 Februari j.1.,
en waarvan onderstaand de tekst van de voor
naamste overwegingen wordt afgedrukt, is om
twee redenen van onschatbaar belang voor de
film in het algemeen en het Nederlandsche film
en bioscoopbedrijf in het bijzonder.
De eerste reden ligt opgesloten in de bevesti
ging van het vonnis der Utrechtsche Rechtbank,
waarbij aan Buma haar vordering werd ontzegd
om de vertooning te verbieden van geluidsfilms,
waarin muziek voorkomt van bij dit bureau aan
gesloten componisten, zonder toestemming van
Buma en op verbeurte eener dwangsom van
10.000.per dag. Hierdoor immers stak de
Rechtbank, zooals wij in ons Orgaan van 1 Augus
tus reeds hebben uiteengezet, Buma een stok voor
zijn aanmatigend streven naar een soort van onbe
perkte hegemonie over de opvoeringsrechten van
geluidsfilms en gaf zij den bioscoopexploitanten
bovendien de garantie, dat een vertooningsverbod,
met oplegging eventueel van een dwangsom, uit
gesloten is en dus Buma's toestemming voor het
vertoonen van geluidsfilms niet noodig zal zijn.
Voor het veilig stellen van een onbelemmerde uit
oefening van het film- en bioscoopbedrijf was
deze uitspraak ongetwijfeld van de grootste be-
teekenis. Dat het standpunt der Utrechtsche
Rechtbank ten slotte werd overgenomen door een
der meest gezaghebbende Rechtscolleges in den
lande, namelijk het Amsterdamsche Gerechtshof,
accentueert deze beteekenis in niet geringe mate.
Minder veilig voelden wij ons echter met de
overwegingen, welke de Rechtbank tot haar uit
spraak hadden gebracht. De Rechtbank overwoog
namelijk, dat de film moest worden beschouwd als
een verzamelwerk, als bedoeld in artikel 5 der
Auteurswet. Wij zeiden toen, dat, indien het film
en bioscoopbedrijf langs dezen weg recht zou kun
nen verkrijgen, het ons uiteindelijk om het even
zou zijn, hoe de Rechtbank over de film oordeel
de, maar voegden daaraan toe, dat deze overwe
ging de film als zoodanig zeer zeker onrecht aan
deed.
Wij betoogden, zooals wij reeds zeven jaar lang
hadden betoogd, dat de muziek in de film lang
zamerhand een zoodanige plaats heeft ingenomen,
dat zij met de beweging en het beeld één is, daar
mede ineen is gesmolten tot het eigene rythme
van het optische kunstgewrocht, dat film is.
Men denke zich de tegenwoordige film eens in
zonder de muziek of de muziek op den blanken
celluloidband zonder beweging, zonder beeld! De
muziek in de film is een bouwstof beworden van
de film, een element zoodanig opgenomen in de
wezenseenheid van het filmwerk, dat dit laatste
zonder dat onderdeel geen bestaansrecht meer zou
hebben. Het zou dan te vergelijken zijn met een
gedicht zonder woorden, een schilderstuk zonder
kleuren, een beeldhouwwerk zonder vormgeving,
een gebouw zonder lijn en zonder ruimte. De mu
ziek in de film is niet meer illustratief te noemen,
zij is mede film geworden en behoort als zoodanig
tot het ondeelbaar maaksel van den uiteindelijken
vervaardiger van het geheel, in casu van den pro
ducent, wien dientengevolge alle rechten, geene
uitgezonderd, toekomen.
Op dien grond betoogden wij dan ook, dat de
film veeleer is een kunstwerk, als bedoeld in arti
kel 6 der Auteurswet, namelijk een werk dat is tot
stand gebracht naar het ontwerp en onder toe
zicht van den zoogenaamden producer, aan wien
dus volgens dat artikel het uitsluitend auteurs
recht op de geluidsfilm toekomt. Wij hadden reeds
in den loop van de langjarige procedure, welke
Buma het film- en bioscoopbedrijf heeft aange
daan, het Haagsche Hof in dezen geest zien be
slissen in de bekende processen Asta-Buma. Wij
hadden ook geconstateerd, dat de buitenlandsche
jurisprudentie, rechterlijke uitspraken namelijk van
Helsinki, Parijs, Luik, Alexandrië en Athene, meer
en meer dit standpunt ging innemen. En het was
opmerkelijk, dat, wat de meeningen van diverse
juristen in Frankrijk bijvoorbeeld, zooals wij bij
gelegenheid van internationale auteursrechtcon-
gressen konden waarnemen, op het gebied van het
auteursrecht ook verdeeld hield, deze het immer
hierover eens waren, dat de film als kunstwerk
een ondeelbare eenheid vormt.
14