ook met behulp van ordeverstoringen in de bio scopen ageeren en invloed op de Rijkscommissie Filmkeuring trachten uit te oefenen, opdat deze herkeuring van de film gelast en de film verbiedt. De gevolgen hiervan zouden kunnen zijn. dat een filmverhuurder, die in het buitenland de rech ten van een film voor Nederland heeft aangekocht, b.v. voor 15.000.en voor het drukken van de copieën, het maken van titels, de invoerrechten, keuringskosten en wat er verder nog bijkomt, wel licht 4.000.— a ƒ5.000.heeft uitgegeven, d.w.z. een kleine 20.000.in zulk een film heeft geinvesteerd, het risico loopt, dat hij na één of twee openbare vertooningen van de film, waar tegen de pers of een groep van personen zich keert, de aanvankelijk toegelaten film weer ver boden ziet en dus het geheele geïnvesteerde kapi taal verliest. Het kan toch niet de bedoeling zijn van den Wetgever om het bedrijf voor zulke risico's te te plaatsen, hetgeen trouwens alleen nog te accep teeren zou zijn, indien de Staat dit risico zou willen dekken door alle schade, die een filmverhuurder in zulk een geval lijdt, te vergoeden. Deze nieuwe bepaling, die door geen enkele gebeurtenis uit de practijk gerechtvaardigd is, zou het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf op losse schroeven zetten en het in feite onmogelijk maken om dit bedrijf op de wijze als dit tot dusver in Nederland pleegde te gebeuren, in goede commer- cieele banen te blijven leiden. Acht men het niettemin noodig om deze materie, speciaal met het oog op de buiten het bedrijf plaats vindende filmvoorstellingen, wettelijk te regelen, dan zou naar de meening van requestrant nadruk kelijk bepaald moeten worden, dat een nieuwe keuring van eeji reeds toegelaten film alleen mag worden gelast, wanneer zich buitengewone om standigheden voordoen, en daarbij verdient het dan aanbeveling te omschrijven, wat onder buiten gewone omstandigheden in dit verband moet wor den verstaan. De buitengewone omstandigheden zouden naar de meening van requestrant slechts mogen zijn: oorlogsgevaar, mobilisatie, oproer, e.d. Het criterium zal naar de meening van reques trant nimmer mogen zijn het bekend worden van feiten en het zich voordoen van omstandigheden, die bij de eerste keuring reeds bestonden respec tievelijk zich reeds voordeden. Anders zou de nieuwe keuring het karakter eener revisie krijgen en daardoor zou de rechtspositie van het Neder landsche film- en bioscoopbedrijf, gebaseerd op de Bioscoopwet, in hevige mate worden aangetast. Betreft het echter een film. bestemd voor een zoogenaamde beroepsmatige vertooning, dan zou daarvoor naar de meening van requestrant nog moeten gelden, dat zulk een nieuwe keuring niet zou mogen worden gelast dan na overleg met den representant van het Nederlandsche film- en bio scoopbedrijf, met name de Nederlandsche Bio scoop-Bond. In aanmerking nemende, dat dank zij het per manent overleg tusschen overheid en bedrijf de Bioscoopwet op zoo vlotte en soepele wijze kon worden uitgevoerd, meent het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf er aanspraak op te mogen maken, dat dit overleg ook in de toekomst zal plaats vinden, maar dan krachtens een wettelijk voorschrift. De nakeuring. Naar de meening van requestrant bestaat er in het geheel geen reden toe om de werkingssfeer van artikel 4 der Bioscoopwet, zooals de Regeering door toevoeging van het nieuwe derde lid van artikel 4.b voorstelt, zoodanig uit te breiden, dat allen gemeentebesturen, die bij de totstandkoming der Wet daaraan geen behoefte hebben gehad, thans de gelegenheid geboden wordt om, ook voor de bestaande vergunninghouders, een gemeentelijke nakeuring van films in te stellen. Slechts zeer wei nige gemeenten hebben tot dusver zulk een na keuring noodig geoordeeld. In de practijk is ge bleken, dat er aan gemeentelijke nakeuring hoe genaamd geen behoefte bestaat en dat de overheid veilig kan varen op het kompas der Centrale Com missie voor de Filmkeuring, in welk lichaam alle geestelijke en maatschappelijke stroomingen des volks zijn vertegenwoordigd. Daarbij moet in aanmerking worden genomen, dat het georganiseerde Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf getoond heeft een open oog te hebben voor de wenschen en verlangens der onder scheidene groepen van -ons volk. Dit moge o.a. blijken uit het feit, dat de Nederlandsche Bio scoop-Bond ten behoeve van een zeer groote groep, die meer dan een derde deel van ons volk uitmaakt. n.1. de Roomsch-Katholieke, vrijwillig een regeling nopens de gecentraliseerde nakeuring met betrek king tot nagenoeg alle in de provinciën Noord- Brabant en Limburg gevestigde bioscooptheaters heeft getroffen, waartoe eenigen tijd geleden een nieuwe overeenkomst met de „Vereeniging van Noordbrabantsche en Limburgsche Gemeenten voor Gemeenschappelijke Filmkeuring''' is aan gegaan. Uit het vorenstaande blijkt, dat er reden te over is om het geheele, in feite verouderde en over bodige artikel 4 der Bioscoopwet te laten vervallen. In ieder geval bestaat er niet de minste grond om aan artikel 4 nog een nieuw derde lid toe te voegen, dat het mogelijk maakt nieuwe gemeen telijke verordeningen nopens de nakeuring van films en het vaststellen van leeftijdsgrenzen be neden 18 jaar op de bestaande vergunninghouders toe te passen. De bioscoopondernemingen, wier exploitatie ge baseerd is op de bestaande Wet, die in 1928 in werking is getreden, zouden daardoor het risico

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 5