van het Hoofdbestuur in zake de contributie voor 1940. Besloten wordt voorts een motie van het Be stuur van de Afdeeling Amsterdam om door mid del van Statutenwijziging het Hoofdbestuur te doen samenstellen uit evenveel filmverhuurders als bioscoop-exploitanten, te behandelen na punt 8 van de agenda. De notulen van de op 3 April 1939 gehouden jaarvergadering, alsmede van de op 15 Januari 1940 gehouden buitengewone ledenvergadering worden goedgekeurd, nadat de vergadering heeft kennis genomen van de mededeeling, dat de com missie tot het nazien van de notulen zich met den inhoud daarvan heeft accoord verklaard. Tot leden van de commissie, belast met het na zien van de notulen van deze jaarvergadering, worden benoemd de heeren J. ter Linden te 's-Gra- venhage, J. L. Paerl en C. Peereboom te Amster dam, J, Santé Thedinga te Zutfen en de Voorzit ter, de heer C. S. Roem te 's-Gravenhage. De heer G. Milius (Hoogezand) vraagt hier na het woord over de orde. Spreker wijst er daar bij op, dat vele leden uit alle uithoeken van het land naar deze vergadering zijn gekomen, speciaal met het oog op de Voorzitterskeuze. Opdat deze leden tijdig zouden kunnen vertrekken dient spre ker een voorstel van orde in, ten einde punt 7 van de agenda, n.1. de Voorzitterskeuze, onmiddellijk te behandelen na punt 3, dus voor het jaarverslag en de begrooting. De Voorzitter wijst er op, dat tegen een derge lijke wijziging van de agenda technische bezwaren bestaan. Immers volgens Statuten en Reglementen behoort aan het Hoofdbestuur decharge te worden verleend voor de uitgaven over 1939 alvorens men verdere besluiten kan nemen. Overigens is de volg orde van de behandeling der agendapunten in de jaarvergadering in artikel 26 der Statuten nadruk kelijk vastgelegd. Het Hoofdbestuur streeft er ech ter naar, aldus de Voorzitter, de afwerking dezer agenda zooveel mogelijk te bespoedigen. De heer A. P. du Mee (Amsterdam) steunt de motie van den heer Milius en spreekt er zijn be vreemding over uit, dat de Voorzitter deze motie zonder meer afwijst. De Voorzitter zegt, dat ook hij deze motie steunt, doch dat het aan de ledenvergadering niet is toe gestaan te handelen in strijd met de Statuten. Daaraan heeft spreker zich te houden. De heer Du Mee repliceert. De Voorzitter verzoekt hierop aan de leden, die voor de motie zijn, te willen opstaan. Aangezien hieruit niet valt op te maken, of een meerderheid der vergadering voor de motie is, stelt spreker vast, dat tot hoofdelijke stemming zal moeten wor den overgegaan. De heer R. Uges Jr. (Rotterdam) betoogt, dat in deze vergadering Hoofdbestuursleden moeten worden gekozen. Stel het geval, dat men deze leden zou willen wegsturen, dan zou men dit niet kunnen doen zonder hun eerst décharge te hebben verleend. De heer Ch. van Biene (Arnhem) is van mee ning, dat een voorstel van orde te allen tijde in stemming kan worden gebracht. De ledenverga dering is souverein en kan derhalve afwijken van Statuten en Reglementen. Spreker verzoekt der halve de motie in stemming te brengen. De Bondsdirecteur, de heer A, de Hoop, zegt, dat indien de vergadering buiten de Statuten van den Bond om zou kunnen handelen, zij deze Statu ten ook niet van noode zou hebben. De volgorde der agendapunten is in artikel 26 der Statuten uit drukkelijk vastgelegd. Men bedenke wel, dat een hoofdelijke stemming over de onderhavige motie zeer veel tijd vordert. De heer Milius verklaart er spijt van te hebben, dat hij de motie niet aanstonds heeft ingetrokken, aangezien zij als gevolg van deze discussie juist het tegenovergestelde effect sorteert dan ermede is beoogd. Spreker trekt zijn motie in. Bij de behandeling van punt 4 van de agenda, n.1. het jaarverslag over 1939, uit de heer E. Alter (s-Gravenhage) zijn waardeering voor de samen stelling van dit verslag. Spreker bedoelt dan ook geen critiek te leveren op het verslag als zoodanig, doch wil slechts eenige opmerkingen maken van meer practischen aard. Zoo acht hij de keurings uitslagen, welke in het jaarverslag staan vermeld, van dien aard, dat hij zich moet afvragen, waar het op den duur met de filmkeuring naar toe gaat. De verschuiving in de leeftijdsklassen en het aantal af gekeurde films zijn sedert 1935 opmerkelijk. Het verslag trekt daaruit geen conclusies, doch spreker stelt het op prijs van het Hoofdbestuur te verne men, welke stappen dit college heeft ondernomen om aan de verscherping van de filmcensuur paal en perk te stellen. Met betrekking tot het arrest van den Hoogen Raad in zake het coupeeren van films merkt spre ker op, dat dit arrest voor de leden allerminst duidelijk is en men niet kan zeggen, waaraan de leden zich te houden hebben. Er is hier slechts sprake van een coupure van 500 meter, In de prac- tijk zijn echter bijna alle leden in overtreding, want iedere film, die eenigen tijd in roulatie is geweest, is door slijtage korter geworden dan zij aanvan kelijk was. Het arrest kan zich dan ook niet richten tegen iedere verkorting van films en het verwon dert spreker daarom, dat het Hoofdbestuur te kennen geeft, dat het strenger dan voorheen zal toezien, dat artikel 42 van het Bioscoopbesluit wordt nageleefd en wel in den door den Hoogen Raad geïnterpreteerden zin. Spreker zou gaarne de opvatting van het Hoofdbestuur vernemen. De heer D. v. d. Berg (Baarn) uit eveneens zijn waardeering voor de uitstekende samenstelling van het jaarverslag. De Voorzitter merkt in antwoord op het gespro- 8

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 10