gadering van 1 April een hooger doel te verde digen heeft gekregen, belichaamd in de groote gemeenschappelijke belangen van het Nederland- sche film- en bioscoopbedrijf, zooals het georga niseerd is in den Bioscoop-Bond. Dat hem deze taak ten volle is toevertrouwd wordt ruimschoots bewezen door de wijze, waarop hij in velerlei functies de heer Roem vertegen woordigt den Bond bovendien nog in verschillende commissies de belangen van het film- en bio scoopbedrijf behartigd heeft. Het zou den nieuwen Bondspresident wellicht niet aangenaam zijn, wanneer wij thans, nu een geheel nieuwe en veel omvattende taak hem wacht, zijn verdiensten in dit orgaan in den breede gingen uitmeten. De heer Roem heeft er nooit van ge houden veel op den voorgrond te treden. Zijn werkzaamheden voor het bedrijf vatte hij immer sportief op; hij verrichtte ze als vanzelfsprekend, met noesten vlijt, rustig en bescheiden, zonder pose en zonder veel omhaal. De afdeeling Rotterdam getuigde bij zijn aftre den in 1933 als haar voorzitter, dat hij deze afdee ling tijdens een zeer moeilijke periode met vaste hand had bestuurd en door zijn ijverige natuur en groote doortastendheid, gepaard gaande aan ge lukkige tactische gaven, wederom tot groote homo geniteit gedwongen had. Zijn aftreden werd toen ten zeerste betreurd en als een gevoelig verlies voor Rotterdam beschouwd. Het verlies voor Rotterdam heeft achteraf winst opgeleverd voor de geheele organisatie. Het talent en de hoedanigheden van den heer Roem, in be perkten kring zoo succesvol en zoo gewaardeerd, kwamen op het nieuwe en breeder arbeidsveld van den Bond tot ontplooiing. Zij vonden zoo hun weg naar dit voorzitterschap, waarop terecht hoo- ge verwachtingen worden gebouwd. Was het niet, alsof in den heer Roem reeds de toekomstige Voorzitter sprak, toen hij in de bui tengewone ledenvergadering ter gelegenheid van het afscheid van den heer Hamburger namens alle leden van den Bond deze verklaring aflegde: „Wij leden van den Nederlandschen Bioscoop-Bond geven U, mijnheer Hamburger, plechtig de ver zekering, dat wij Uw werk zullen voortzetten, dat wij zullen strijden om onze organisatie op het peil te houden, waarop Gij haar hebt gebracht, en dat wij met U als lichtend voorbeeld voor oogen, eens gezind zullen samengaan tot heil van het Neder- landsche film- en bioscoopbedrijf, tot heil van onzen sterken Bioscoop-Bond, zooals gij dien hebt gecreëerd." Thans is de heer Roem de opvolger van den heer Hamburger. De woorden, toen door hem uitge sproken, lijken een program te vormen en een waarborg te bieden tegelijkertijd. Laat ons daarom niet alleen den heer Roem vanaf deze plaats een hartelijk proficiat toeroepen met zijn benoeming, maar vooral ook den Neder landschen Bioscoop-Bond geluk wenschen met zijn uitstekende keuze. EERVOL ONTSLAG AAN DEN HEER D. HAMBURGER Jr., ALS LID DER HUIS- HOUDELIJKE COMMISSIE De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft, gelet op art. 2 jo. art. 9 van het Bioscoopbesluit, d.d. 8 April 1940 op zijn verzoek eervol ontslag verleend aan den heer D. Hamburger Jr. als advi- seerend lid van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, en als lid van de Huishoudelijke Commissie der Centrale Commissie voor de Film keuring, met dankbetuiging voor de als zoodanig bewezen diensten. In de Hoofdbestuursvergadering van 9 April 1940 zijn benoemd tot Vice-Voorzitter de heer Joh. Miedema, tot Secretaris de heer J. Wessel en tot Gedelegeerde de heer L. Groen. De heer W. K, G. van Royen werd als Penningmeester herbenoemd. Genoemde vier functionarissen vormen tezamen met den Bondsvoorzitter, den heer C. S. Roem, het Dagelijksch Bestuur, COMMISSIE BUITENLANDSCHE JOUR NAALS Zooals men weet worden de buitenlandsche journaals wekelijks door een daartoe door het Hoofdbestuur ingestelde commissie „voorgekeurd". In de vacature in deze commissie, ontstaan door het aftreden van den heer D. Hamburger Jr., heeft het Hoofdbestuur voorzien door de benoeming van den heer W. K, G. van Royen, den Bondspenning meester. De Commissie is thans als volgt samengesteld: D. J. von Balluseck te Amsterdam; Dr. D. G. Draayer te 's-Gravenhage; C. S. Roem te 's-Gravenhage; W. K. G. van Royen te Amsterdam. 4 DAGELIJKSCH BESTUUR

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 6