BESLUIT
VERORDNUNG
VAN DE SECRETARISSEN-GENERAAL
VAN DE DEPARTEMENTEN VAN ONDER
WIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN,
VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN EN VAN
JUSTITIE, BETREFFENDE DE ORGANI
SATIE VAN HET FILMWEZEN.
Op grond van 1 van de Verordening No.
23/1940 en in overeenstemming met de 2 en 3
van de Verordening No. 3/1940 van den Rijks-
commissaris voor het bezette Nederlandsche Ge
bied, wordt bepaald:
Artikel 1.
De zorg voor het filmwezen berust onver
minderd het bepaalde in de Bioscoopwet bij
den Secretaris-Generaal van het Departement van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
Artikel 2.
De Nederlandsche Bioscoop-Bond (verder
Bond genoemd) is belast met de organisatie van
allen, die op het gebied van de film werkzaam
zijn, overeenkomstig de volgende bepalingen.
Artikel 3.
1De Bond heeft tot taak het filmwezen
zoowel in organisatorisch als economisch, cultu
reel en technisch opzicht te bevorderen, de be
langen van zijn leden, zoowel in hun onderlinge
verhouding als in hun verhouding tot de overheid,
te behartigen en deze met elkander in rechtvaar
dige overeenstemming te brengen,
(2) De Secretaris—Generaal van het Departe
ment van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
kan den Bond ten aanzien van zijn werkzaamheid
voorschriften geven en oefent het toezicht op deze
werkzaamheid uit.
Artikel 4.
1Lid van den Bond moet zijn ieder, die,
hetzij in de uitoefening van zijn beroep of uit een
oogpunt van algemeen belang, films vervaardigt,
verkoopt, verhuurt of vertoont, een inrichting
voor de vervaardiging van films in stand houdt
of zorg draagt voor de bewerking van films,
auteurs- of octrooirechten op het gebied van de
film beheert of in eigenlijken zin aan de vervaar
diging van films deelneemt.
(2) Als personen, die in eigenlijken zin aan de
vervaardiging van films deelnemen, worden in het
bijzonder aangemerkt productieleiders, regisseurs,
componisten, scenario- en draaiboekschrijvers,
dirigenten, opnameleiders, architecten, camera-
lieden, klankregelaars, spelers van hoofd- en van
bijrollen.
(3) Onder films in den zin van het bepaalde
DER GENERALSEKRETARE IM MINISTE-
RIUM FÜR JUSTIZ; FÜR INNERES; FÜR
UNTERRICHT, KÜNSTE UND WISSEN
SCHAFTEN ÜBER DIE ORGANISATION
DES FILMWESENS.
Auf Grund §'1 der Verordnung Nr. 23/1940 und
gemass §§2 und 3 der Verordnung Nr. 3/1940
des Reichskommissars für die besetzten nieder-
landischen Gebiete wird verordnet:
1.
Das Filmwesen gehort zur Zustandigkeit des
Generalsekretars im Ministerium für Unterricht,
Künste und Wissenschaften, unbeschadet der Be-
stimmungen des Lichtspielgesetzes (Bioscoopwet)
vom 14. Mai 1926 (Staatsblatt Nr. 118).
§2.
Die Zusammenfassung und Betreuung aller auf
dem Gebiete des Films Tatigen wird dem Nieder-
landischen Lichtspielbund (Nederlandsche Bio
scoop-Bond) (im folgenden kurz „Bund" ge-
nannt) nach Massgabe der nachstehenden Bestim-
mungen übertragen.
§3.
1Der Bund had die Aufgabe, das Film
wesen in organisatorischer, wirtschaftlicher, kul-
tureller und technischer Hinsicht zu fördern und
zu betreuen, die Belange seiner Mitglieder in
ihren Beziehungen zueinander sowie gegenüber
den Behörden wahrzunehmen und einen gerech
ten Ausgleich zwischen ihnen herbeizuführen.
(2) Der Generalsekretar im Ministerium für
Unterricht, Künste und Wissenschaften kann dem
Bund Weisungen für seine Tatigkeit erteilen und
überwacht diese Tatigkeit.
§4.
(1Dem Bund muss angehören, wer gewerbs-
massig oder gemeinnützig Filme herstellt, vertreibt
oder aufführt oder Betriebsstatten zur Herstellung
von Filmen unterhalt oder die Verarbeitung von
Filmen besorgt oder Urheber- oder Patentrechte
auf dem Gebiete des Filmwesens verwaltet oder
als Filmschaffender bei der Herstellung von Fil
men mitwirkt.
(2) Filmschaffende sind insbesondere die Pro-
duktionsleiter, Regisseure, Komponisten, Manu-
skriptverfasser, musikalische Leiter, Aufnahme-
leiter, Architekten, Kameraleute, Tonmeister,
Haupt- und Nebendarsteller.
(3) Filme im Sinne des Absatzes 1 sind Filme
