in het eerste lid worden verstaan films met door-
loopende speelhandeling, cultureele en propagan
dafilms en journalen, welke openbaar worden ge
maakt
Artikel 5.
1De Bond wordt bestuurd en in en buiten
rechte vertegenwoordigd door zijn Voorzitter,
die bij verhindering, afwezigheid of ontstentenis
vervangen wordt door den Onder-Voorzitter.
(2) De Voorzitter en de Onder-Voorzitter
worden door den Secretaris-Generaal van het
Departement van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen benoemd en ontslagen.
Artikel 6.
De Voorzitter van den Bond wordt terzijde ge
staan door een raad van bijstand, welks leden
door den Secretaris-Generaal van het Departe
ment van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
den Voorzitter gehoord, worden benoemd en ont
slagen.
Artikel 7.
1De Voorzitter van den Bond is bevoegd
den leden al datgene voor te schrijven, wat in
verband met een juiste vervulling van de taak
van den Bond noodzakelijk is. Deze voorschriften
kunnen onder meer betreffen de vaststelling van
de door de leden te betalen bijdragen.
(2) De Voorzitter kan in de door hem te
geven voorschriften op overtreding hiervan een
boete stellen tot een bedrag van ten hoogste vijf
duizend gulden; hij legt geen boete op, dan na
den overtreder gehoord te hebben.
(3) De voorschriften van den Voorzitter be
hoeven de goedkeuring van den Secretaris-Gene
raal van het Departement van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen.
Artikel 8.
1De Voorzitter van den Bond is bevoegd
in bepaalde gevallen, waarbij de werkzaamheid
op het gebied van de film weinig omvat of een
op zichzelf staand karakter draagt, te bepalen,
dat het lidmaatschap van den Bond niet ver-
eischt is.
(2) Personen, ten opzichte van wie de Voor
zitter een maatregel heeft getroffen als bedoeld in
het voorgaande lid, moeten in het bezit zijn van
een door hem afgegeven bewijs van vrijstelling,
indien zij op het gebied van de film werkzaam wil
len zijn. Voor het verstrekken van zulk een bewijs
kan een door den Voorzitter vast te stellen rede
lijk bedrag worden geheven.
(3) De houder van een bewijs van vrijstelling
is met betrekking tot zijn werkzaamheid op het
gebied van de film aan de disciplinaire en rege
lingsbevoegdheid van den Voorzitter onder
worpen.
mit durchlaufender Spielhandlung, Kulturfilme,
Werbefilme und Wochenschauen, die der Öffent-
lichkeit zuganglich gemacht werden.
§5.
1Der Bund wird vom Vorsitzenden geleitet
und von ihm gerichtlich und aussergerichtlich
vertreten. Falls der Vorsitzende wegen Verhin-
derung, Abwesenheit oder aus sonstigen Gründen
seine Befugnis nicht ausüben kann, tritt der stell-
vertretende Vorsitzende an seine Stelle.
(2) Der Vorsitzende und der stellvertretende
Vorsitzende werden vom Generalsekretar im Mi-
nisterium für Unterricht, Künste und Wissen
schaften bestellt und abberufen.
§6.
Dem Vorsitzenden des Bundes steht ein Beirat
zur Seite, dessen Mitglieder vom Generalsekretar
im Ministerium für Unterricht, Künste und Wis
senschaften nach Anhörung des Vorsitzenden be
stellt und abberufen werden.
§7.
(1) Soweit es zur Durchführung der Auf-
gaben des Bundes erforderlich ist, kann der Vor
sitzende Anordnungen an die Mitglieder des Bun
des erlassen; in diese Anordnungen kann die Höhe
der von den Mitgliedern zu entrichtenden Beitrage
festgesetzt werden.
(2) Der Vorsitzende kann in den Anordnun
gen für Zuwiderhandlungen Ordnungsstrafen bis
zu fünftausend Gulden androhen. die nach Anhö
rung des zu bestrafenden Mitgliedes von ihm ver
hangt werden.
(3) Die Anordnungen des Vorsitzenden be-
dürfen der Genehmigung des Generalsekretars im
Ministerium für Unterricht, Künste und Wissen
schaften.
1Der Vorsitzende des Bundes kann bestim-
men, dass bestimmte Falie geringfügiger oder ge-
legentlicher Ausübung einer Tatigkeit auf dem
Gebiete des Films die Zugehörigkeit zum Bund
nicht erfordern.
(2) Personen, bezüglich deren der Vorsitzen
de eine Bestimmung nach Absatz 1 getroffen hat,
mussen im Besitz eines von ihm ausgestellten
Befreiungsscheines sein, wenn sie eine Tatigkeit
auf dem Gebiete des Films ausüben wollen. Die
Ausstellung des Befreiungsscheines kann von der
Zahlung einer angemessenen Gebühr abhangig
gemacht werden,
(3) Der Inhaber eines Befreiungsscheines un-
terliegt hinsichtlich seiner Tatigkeit auf dem Ge
biete des Films der Anordnungs- und Strafbefugnis
des Vorsitzenden.