Artikel 9. De Voorzitter kan de toetreding tot den Bond weigeren of een lid uitsluiten, indien feiten aan wezig zijn, waaruit blijkt, dat de betrokkene: de voor de uitoefening van zijn werkzaamheid ver- eischte betrouwbaarheid of geschiktheid niet bezit. Artikel 10. Tegen maatregelen van den Voorzitter op grond van de artikelen 7, 8 en 9 staat beroep open bij den Secretaris-Generaal van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Artikel 11. De statuten en de reglementen van den Bond worden door den Voorzitter gewijzigd in den zin van dit besluit. Deze wijziging behoeft de goed keuring van de Secretarissen-Generaal van de Departementen van Onderwijs, Kunsten en We tenschappen en van Justitie. Artikel 12. 1De bepalingen van artikel 4 vinden op personen, die op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit niet lid zijn van den Bond, eerst toepassing met ingang van 1 Juli 1941. De Voorzitter kan echter in bepaalde gevallen of in het algemeen genoemden termijn bekorten of reeds voor het einde van dezen termijn de vrijstelling, bedoeld in artikel 8, of de toetreding, bedoeld in artikel 9, weigeren. (2) Voor zoover tegen personen, die bij het in werking treden van dit besluit reeds lid van den Bond zijn, een beslissing als bedoeld in arti kel 9, moet worden gestaafd met feiten, welke bij het in werking treden van dit besluit reeds bekend waren, dient deze beslissing uiterlijk 30 Juni 1941 te zijn genomen. Artikel 13. 1Hij, die opzettelijk of door grove schuld een werkzaamheid als bedoeld in artikel 4 uit oefent, zonder lid van den Bond of in het bezit van een bewijs van vrijstelling als bedoeld in arti kel 8 of op den voet van artikel 12, lid 1, van de verplichting tot lidmaatschap ontheven te zijn, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf duizend gulden. (2) Met dezelfde straf wordt gestraft de wet tige vertegenwoordiger van een rechtspersoon, aan wiens opzet of grove schuld te wijten is, dat de rechtspersoon een werkzaamheid in den zin van lid 1 uitoefent. (3) Strafvervolging heeft niet plaats dan op klachte van den Voorzitter. Deze blijft gedurende acht dagen na den dag van de indiening der klacht bevoegd dezelve in te trekken. (4) Feiten, als bedoeld in de leden 1 en 2, zijn overtredingen. 9 Der Vorsitzende kann die Aufnahme in den Bund ablehnen oder ein Mitglied ausschliessen, wenn Tatsachen vorliegen, aus denen sich ergibt, dass die in Frage kommenden Personen die für die Ausübung ihrer Tatigkeit erforderliche Zuverlas- sigkeit oder Eignung nicht besitzen. 10 Gegen Massnahmen des Vorsitzenden auf Grund der 7 bis 9 kann Beschwerde beim Generalsekretar im Ministerium für Unterricht. Künste und Wissenschaften eingelegt werden. 11 Die Satzungen und Ordnungen des Bundes wer den vom Vorsitzenden im Sinne dieser Verord- nung geandert. Die Anderung bedarf der Genehmi- gung der Generalsekretare in den Ministerien für Unterricht, Künste und Wissenschaften und für Justiz. 12 (1) Die Bestimmung des 4 wird auf Per sonen, die zur Zeit des Inkrafttretens dieser Ver- ordnung dem Bund nicht angehören, erst vom 1. Juli 1941 ab angewendet. Der Vorsitzende kann aber im Einzelfall oder allgemein diesen Zeitpunkt vorverlegen oder schon vor diesem Zeitpunkt die Befreiung nach 8 oder die Aufnahme nach 9 ablehnen. (2) Soweit gegen Personen, die beim Inkraft- treten dieser Verordnung bereits Mitglieder des Bundes sind, eine Entscheidung nach 9 auf Tat sachen gestützt werden soll, deren Vorhandensein beim Inkrafttreten dieser Verordnung bekannt war, muss diese Entscheidung bis spatestens 30. Juni 1941 ergehen. 13 (1) Wer vorsatzlich oder grobfahrlassig eine Tatigkeit gemass 4 ausübt, ohne dass er Mitglied des Bundes oder im Besitze eines Befreiungsschei- nes nach 8 oder gemass 12, Absatz 1 von der Mitgliedschaft befreit ist, wird mit Geldstrafe bis zu fünftausend Gulden bestraft. (2) Mit derselben Straf e wird der gesetzliche Vertreter einer juristischen Person bestraft, der vorsatzlich oder grobfahrlassig verschuldet hat, dass die juristische Person eine Tatigkeit im Sinne des Absatzes 1 ausübt. (3) Die Strafverfolgung findet nur auf Antrag des Vorsitzenden statt. Der Vorsitzende ist be- rechtigt, den Antrag binnen einer Frist von acht Tagen, nachdem er ihn gestellt hat, zurück- zunehmen. (4) Zuwiderhandlungen im Sinne der Absatze 1 und 2 sind Übertretungen (overtredingen).

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 8