overzien, stond voor het geheele bedrijf het besluit vast om in ieder geval het in onze kringen zoo berucht geworden E. 84 niet te accepteeren. Dit plaatste de organisatie, die haar werkzaamheden vanaf den eersten dag na de bevrijding in het openbaar voortzette en, gezien de bijzondere om standigheden, meer kwesties en problemen had op te lossen dan zich ooit in haar 28-jarige geschie denis hadden voorgedaan, voor een krachtproef. Mede dank zij de inzichten van de inmiddels nieuw opgetreden Regeering en dank zij ook de overtuiging, die haar onmiddellijke adviseurs ter zake waren toegedaan, heeft het eerste optreden van den Bond tenslotte tot resultaat gehad, dat het bewuste Koninklijk Besluit werd ingetrokken en vanaf medio September het geheele bedrijf wederom zoo goed als normaal kon function- neeren. Bij dit alles deden zich de moeilijkheden voor van het eerste voorloopige herstel, de voortzet ting van de normale werkzaamheden van den Bond, de kwestie van de zuivering van het film wezen, de voorziening in dé eerste behoeften, als gevolg van de verwoestingen door den oorlog ontstaan, de betrekkingen met het Militair Gezag, de vorderingen van bedrijven, het deviezen- en importvraagstuk, enz. Het verloren gaan van het Bondsbureau met zijn archief, dat tijdens de be zetting met zooveel zorg was gecontroleerd en bijgehouden, beteekende bij dit alles niets minder dan een ramp. Niettemin heeft ook dit Bureau van den aanvang af gefunctionneerd en wel zoo, dat het de nieuwe ontwikkeling van den Bond vol komen mogelijk heeft gemaakt. Na eenigen tijd kwam er teekening in den aanvankelijk chaoti- schen toestand. Zooals gezegd voltrok zich met de intrekking van het Koninklijk Besluit E. 84 het algeheel her stel van het vrije bedrijf. De herwonnen vrijheid was echter gebonden aan de grenzen van het mogelijke. Wij hadden er rekening mede te hou den, dat onze betaalkracht door de plundering van den vijand tot een minimum was gereduceerd en bij de voorziening in de enorme behoeften des lands een deviezenverdeeling volgens plan moest plaats hebben. Voor deze moeilijkheden heeft het Hoofdbestuur een open oog getoond. Het wenschte zijn steen bij te dragen aan den nationalen wederopbouw niet alleen, maar ook de taak der Regeering, voor zoo ver het het kleine, maar toch hoogst belangrijke deel van de film betreft, te verlichten. De Bio scoop-Bond heeft zich met het bedrag, dat uitein delijk voor deviezen beschikbaar is gekomen, ac- coord verklaard, ook al was het een teleurstelling, dat de contingenten die aanvankelijk voor de vrije transfer in aanmerking zouden komen, belangrijk waren verminderd. Door deze vermindering is immers de aankoop in het buitenland geen sine cure geworden. Tenslotte is na langdurige onderhandelingen een regeling in het leven geroepen door Zijne Excellentie den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 20 December 1945, ten aanzien van den import van alle belichte films en van het beheer van en de controle op het daarvoor beschikbaar gestelde betalingscontingent door den Bond. De Bond heeft voor een richtige nakoming van zijn taak bepaalde garanties gegeven aan den Minister, die hij stiptelijk zal trachten na te komen. Bij schrijven van den Minister van 16 Januari 1946 is tenslotte een machtiging gegeven aan den Bioscoop-Bond, waarbij deze tevens ten aanzien van het filmwezen, de functies verricht van het Bureau van In- en Uitvoer, hetgeen voor de im porteurs een belangrijke besparing van moeilijk heden en lasten met zich brengt. In principe is den Bioscoop-Bond tevens toegezegd een machtiging om met betrekking tot de transfer de vergunningen af te geven, welke krachtens de Deviezenveror- dening uitsluitend de Nederlandsche Bank com- peteeren. Dat de geheele uitvoering van deze regeling aan den Bond is toevertrouwd, stemt tot groote voldoening en er is tevens reden te over om ook den Minister zoowel als den onderscheidenen ambtenaren, waarmede terzake onderhandelingen moesten worden gevoerd, te dezer plaatse erken telijkheid te betuigen voor het inzicht, dat men voor de nooden en moeilijkheden van dit bedrijf aan den dag heeft gelegd en voor het vertrouwen, dat men bij de oplossing daarvan in de betrokken organisatie heeft gesteld. Op 3 December 1945 zijn ook na eindelooze voorbereidingen de werkzaamheden van de Cen trale Commissie voor de Keuring van Films her vat, onder de gelijktijdige intrekking van het Ko ninklijk Besluit E. 64. De rechtspositie van het bedrijf, die deerlijk was geschokt door genoemde Koninklijke Besluiten en door de bevoegdheden van het Militair Gezag, was hiermede hersteld. Voor het Nederlandsche film- en bioscoopbe drijf is een periode begonnen van ongekenden bloei, in dier voege, dat de belangstelling van het publiek meer dan verdubbeld is. De lasten echter, die het bedrijf zijn opgelegd, zijn uitermate zwaar. Men hoort veelal de klacht, dat de bioscoop-ex ploitant practisch werkt voor de baten van de schatkist. De Nederlandsche burger kan er onder de gegeven omstandigheden bezwaarlijk iets tegen hebben om van hetgeen hij verdient bij te dragen in den wederopbouw van het land. De redelijk heid dient hierbij echter in acht te worden geno men. Het bioscoopbedrijf bijvoorbeeld heeft be hoefte aan aanzienlijk hoogere afschrijvingsper centages dan in het normale bedrijf het geval is.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 4