blijkbaar nog niets geleerd van het vernietigend oordeel, dat over zulk een tactiek in de onderlinge rechtsverhouding voor het tribunaal der wereld opinie is uitgesproken. De feiten liggen immers aldus: Toen ons land door de Duitschers werd bezet, was ca. 60 van de programma's in onze bioscopen gecontracteerd bij de nederzettingen hier te lande van Amerikaan- sche productiemaatschappijen, die allen lid waren van den Bond, of wel bij zelfstandige importeurs van Amerikaansche films, die eveneens lid waren. In totaal waren hiermede minstens zes honderd films gemoeid, waarvan velen niet waren vertoond. Bovendien is het niet uitgesloten, dat, gezien de destijds bestaande klantenbinding in dit bedrijf, in menig contract een optie op een toekomstig product was geclausuleerd. Zeker is, dat in vele gevallen van rekening-courant-relatie door de afnemers vooruit is betaald. Doordat de betrokken onder nemingen als vijandelijk vermogen tijdens de bezet ting in handen kwamen van „verwalters", liep het product in kwestie groot gevaar vernietigd of naar Duitschland gesleept te worden. Door de vinding rijkheid van vele bedrijfsgenooten is dit, behoudens een enkele uitzondering, voorkomen. Wie schetst echter de verbazing en verontwaar diging van de Nederlandsche contractanten, toen na afloop van den oorlog de wederpartij zich zon der meer op het standpunt stelde, dat de contracten in kwestie geëxpireerd waren en zij zich van eenige verplichting tot levering of compensatie ontslagen achtte. Dit geschiedde tusschen partijen, die tien tallen jaren met elkaar hadden samengewerkt en wier vertegenwoordigers in de gezamenlijke orga nisatie aan dezelfde tafel in den loop der jaren hun wederzijdsche rechten en plichten in goed ver trouwen hadden geregeld. Intusschen lanceerden deze Amerikaansche on dernemingen een deel van haar tijdens den oorlog vervaardigd product van zeer matige kwaliteit door middel van de Psychological War Division van de Suprème Headquarters Allied Expeditionary For- ces tegen ongekend hooge condities in een distribu tievorm, die aan den afnemer practisch geen zeg genschap over zijn rechten liet. Met deze situatie moest tijdelijk genoegen worden genomen, omdat men aanvankelijk nog in de operational phase leef de en het normale rechtsverkeer niet mogelijk was, anderzijds doordat de Regeering te Londen als ge volg eener verkeerde voorlichting besluiten had uit gevaardigd, die in verband met het daaraan ver bonden gevaar van staatsmonopolistisch karakter door het Nederlandsche bedrijf niet konden worden geaccepteerd en eerst in September 1945 konden worden geëlimineerd. (K. B. E 84). Het organisatorisch bestaan van het bedrijf stond naar twee kanten op het spel. Eerst toen het in September 1945 de handen vrij kreeg, kon het de Amerikaansche kantoren, wier opdrachtgevers zich tot dan in een waas van geheimzinnigheid hadden gehuld, dwingen tot kleur bekennen. Zij hadden zich n.1. niet uitgelaten over al of niet levering (in sommige gevallen was zelfs geleverd), omdat zij hun vertegenwoordigers hier tot het laatste oogen- blik toe omtrent hun voornemen in het onzekere hadden gelaten. Zij konden dit doen, omdat leve ring niet kon worden geëischt op grond van het boycotbesluit van den Bond ten opzichte van het Koninklijk Besluit E. 84, hetwelk leverantie van de zijde der verhuurders onmogelijk maakte. Voor het overige konden zij als lachende derden toezien, aan gezien zij immers via de Shaef rustig hun revenuen bleven ontvangen, des te ruimer, naarmate het monopolie volkomener was. De strijd om de vrijheid van geestelijken import is gestreden uitsluitend op kosten van bet Nederlandsche bedrijf. Het Ameri kaansche heeft er alleen maar dubbel en dwars van geprofiteerd. De ontknooping volgde in September in den vorm van opzegging van het Bondslïdmaatschap en het gesloten houden van kluizen en kantoren en ander zijds door den importeurs, met wie zij contracten hadden, niet te leveren en de geldigheid der con tracten te betwisten. De contractspositie levert in middels proces-stof te over op en het bedrijf zal niet nalaten de groote vorderingen, welke het op de Amerikaansche leveranciers heeft, tot gelding te brengen. De opzegging van het lidmaatschap zal tenslotte aan de contractueele verplichtingen tegenover de afnemers niets af kunnen doen. Hier in zal de rechter het laatste woord moeten hebben. Naast het zich onttrekken aan de verplichting tot levering, staat dus het feit van de opzegging van het lidmaatschap der organisatie. Is nu het eerste een kwestie van civiele vordering, het laatste is een kwestie van meer publieken aard. Het Hoofdbestuur heeft aanstonds geïnformeerd naar de motieven der opzegging. Tot op heden is men het antwoord schuldig gebleven. Wel zijn zijdelings in de eerste plaats gedurende het

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 3