HET BIOSCOOP PUBLIEK De heer mr. R. F. Bordewijk uit Schiedam, een bekende figuur uit Rotterdamsche ligakringen en lid van de Cultureele Advies Commissie van den Nederlandschen Bioicoop-Bond, schreef voor ons orgaan een tweetal lezenswaardige beschouwingen cwer hedendaagsch publiek en propaganda in onze bioscopen. De publicatie dezer artikelen behoeft niet te beteekenen, dat wij het in alle opzichten met den geachten schrijver eens zijn. Het is echter van belang, dat onze leden kennis nemen van den ge- dachtengang bij bepaalde kringen van filmliefheb bers, die ongetwijfeld door 's heeren Bordéwtfks opstel vertolkt wordt. Het thans gepubliceerde artikel behandelt inzon derheid „het bioscooppubliek." Red. Sinds de gebroeders Lumière in 1895 hun eerst» filmvoorstelling gaven voor enkele tientallen be zoekers is het bioscooppubliek wel van een geheel ander gehalte geworden en van een totaal andere mentaliteit, Toen was het een aantal vermetelen die zich vergaapten aan het tot dan ongekende schouwspel (in den meest letterlijken zin) van een uitgaande fabriek en een voortsnellenden trein. Tegenwoordig is het een niet te omvangen schare die haakt naar "steeds nieuwe sensatieprikkels en welke de fabriek nog slechts wenscht te kennen als droomfabriek, te weten die der filmindustrie, terwijl de trein alleen dan belangstelling weet af te dwingen, wanneer hij is opgenomen in het verband van een spannenden thriller, compleet met love- team en toebehooren. Natuurlijk zij hiermede de geestesgesteldheid van de massa in al haar lagen en geledingen weer gegeven, bepaalde groepen die zich van haar heb ben afgescheiden, niet te na gesproken. Doch laat ons het publiek van vroeger en dat van tegenwoor dig eens wat nauwkeuriger psychologisch door gronden. Wij zien dan hoe de ,,unhappy few" der Lumièrevertooning weldra werd opgevolgd door een aantal kijklustigen die op eenzelfde niveau stonden als het naargeestige product van een der tigtal jaren geleden, dat hun werd voorgezet. De films uit dien tijd immers waren buitengewoon slecht, zoowel technisch als wat den inhoud be treft, terwijl van een eigen vorm, een onafhanke lijke kunstuiting nog geen sprake was. En hieruit is dan weer te verklaren, dat niet alleen de met gave des (kunst)onderscheids toebedeelden zich van de bioscoop verre hielden, maar ook welden-' kenden die hun tijd beter meenden te kunnen be steden. En velen zijn het onder de laatstgenoemden die de film nog zeer geruimen tijd een kwaad hart hebben toegedragen, lang reeds nadat de Neder- landsche Filmliga een selectie onder het bioscoop publiek had doen ontstaan en zelfs lang nog nadat deze selectie weer in de groote massa was opge gaan met de komst van de geluidsfilm. Van deze weidenkenden waren er namelijk die al te goed nadachten over en zich bezonnen op het „strafre gister" van de jonge muze. Allerlei vooroordeelen die als algemeen bekend mogen worden veronder steld, te veel om op te sommen, speelden hierbij voorts een rol. En eerst van lieverlede verklaarden ook deze voorzichtigen zich gewonnen voor de illusie van het witte doek. Deze illusie nu werd technisch steeds geperfec- tionneerder, terwijl ook het kunstzinnige peil van het product omhoogging, naar vorm en inhoud, zonder evenwel, uitzonderingen daargelaten, tot verbijsterende artistieke prestaties te leiden. Maar merkwaardig genoeg bleef de ontwikkelingsgang van de film bij dien van het publiek steeds een stap ten achter Doorgaans wordt aangenomen, dat de massa haar wil oplegt aan den producent die den grilligen en steeds wisselenden smaak van het publiek probeert te peilen en het films biedt, die alle rangen en standen van iedere nationaliteit moeten bevredigen. Met het onverwacht gevolg evenwel dat niet, gelijk eveneens doorgaans wordt aangenomen, een doorsnee-film ontstaat, die ge heel in de behoefte van een doorsnee-publiek voor ziet, maar veeleer dat een relatéief kleine groep zich bevredigd gevoelt, terwijl de overgroote meer derheid blijft uitzien naar iets beters of in ieder geval naar iets anders en... naar leiding. Maar dan niet de leiding van den producent die slechts tast naar zwakke plekken en dus mistast, daar de zwak ke plek bij den één een pantser is bij den ander; doch de leiding van den paedagoog die een exploi tant evenzeer dient te zijn als zakenman. Het pu bliek is zoo dom niet, het is geen kuddedier dat de bioscopen afgraast om vervolgens het filmgerecht met smaak te herkauwen. Het bioscooppubliek is critisch en geeft zelfs herhaaldelijk blijk van ge zonde critiek, weliswaar meestal primair, maar on miskenbaar. Lang niet alle onderwerpen immers worden door den consument even gretig geslikt als de producent het wel zou wenschen. En hier,- ligt dus deze taak voor den exploitant gereed: zijn publiek langs lijnen van geleidelijkheid op te voe den tot een juist begrip van de naar vorm en in houd verantwoorde filmstof; langs lijnen van gelei delijkheid, daar de sprong van een geestesarm on derwerp naar dat hetwelk van geestelijke bescha ving en rijkdom getuigt, groot is. Veel echter, zoo niet alles, kan de verbeelding van het scenario, de filmvorm dus, tot de verkrijging van een juist ber grip bijdragen. De spanning die de eigen uitdruk kingsmogelijkheden der filmkunst weten op te roe pen, kunnen indien zij slechts intensief genoeg zijn.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 4