eens een bestanddeel van het bioscoopprogramma
in het vizier nemen, tot dusverre niet genoemd, dat
toch vooral niet over het hoofd mag worden gezien.
Wij bedoelen het variéténummer. Dit element, in
wezen aan de film vreemd, is in den loop der jaren
een steeds grootere rol gaan spelen. Moet zijn
geboorte beschouwd worden uit de behoefte van
den mensch, als zou het schaduwenspel op den
duur niet voldoende geestelijk en kunstzinnig voed
sel opleveren? Of dienen wij terug te gaan tot de
prille jeugd der cinematografie, toen explicateur
en strijkorkest hoogtij vierden, toen kortom de film
slechts ten deele gemechaniseerd was, waarvan de
sporen in den tegenwoordigen tijd zichtbaar zou
den zijn gebleven? Zooveel is zeker dat het variété
nummer zich burgerrecht verschaft heeft gelijk
jounaal en teekenfilm. Met dien verstande dan dat
het variéténummer het woord duidt dit reeds
aan nooit van kunstzin, hoogstens van goeden
smaak blijk geeft. Aan acrobatiek, vlugvoetigheid,
goochelen, buikspreken en clownerie mag men
misschien plezier beleven, tranen van ontroering
zal men er niet om storten. Maar ten onrechte dat
hier tranen bij voorbaat worden uitgebannen.
Want laat van den nood een deugd gemaakt
worden! Wanneer het variéténummer als „gewest"
in het rijk der filmkunst wordt genaturaliseerd,
dan moge dit niet zijn om een babylonische spraak
verwarring te veroorzaken. 'Moge het variéténum
mer „intermezzo" zijn en zich weten aan te passen
aan het overige programma, met name aan de
hoofdfilm, te meer nu het vaak na de pauz.^ aan de
hoofdfilm voorafgaat. Een buikspreker vermag een
drama dat zich op het projectiescherm gaat vol
trekken nu eenmaal niet passend in te leiden, even
min als een guitaarduo zulks vermag te doen. Gij
wenscht een hint? Waarom dan niet bijvoorbeeld
aan de vertooning van een verzetsfilm voorafgaan
de verzetspoëzie gereciteerd?
Wij dienen ons er echter rekenschap van te
geven, dat een programma niet alleen bestaat uit
zijn onderdeden, maar dat ook zijn arrangement,
dat voorts de wijze waarop het gelanceerd wordt
den indruk bepaalt, dien het op ons maakt; kortom
dat een voorstelling die twee uur begint vier uur
eindigt, respectievelijk zeven en negen uur. Wij
zien dan dat er nog wel een en ander aan mankeert.
Betreden wij een willekeurige bioscoopzaal, dan is
het muziek waarmede wij worden binnengehaald
en muziek waarmede wij uitgeleide gedaan worden;
muziek in de meest verschillende genres, toonaar
den en uitvoeringen: strijkorkest, bioscooporgel,
gramofoonplaten, aria's, swing, Unvollendete,
marschmuziek.Dit alles dringt in een bonte klan
kenmengeling tot ons door. De atmosfeer die van
een voorstelling uitgaat, mag ons om zoo te zeg
gen geen minuut tot bezinning laten komen; onop
houdelijk dienen wij in bedrijvigheid te zijn om
klank- en beeldindrukken in ons op tenemen.
Nu bestaat tegen een muzikaal arrangement van
het bioscoopprogramma in het algemeen hoege
naamd geen bedenking. Voorts zal men program
ma's en programma's wel van elkander dienen te
onderscheiden. Wanneer na een komisch program
ma, dat slechts pretendeert komisch te zijn, zonder
meer vroolijke muziek weerklinkt en hieraan voor
afgaat, dan bestaat hiertegen geen enkel bezwaar.
Maar wanneer na de vertooning van een film met
kunstwaarde, aan welker muzikale verzorging een
componist van naam zijn beste krachten heeft be
steed, een goedkoope gramofoonplaat wordt afge
draaid, dan is zulks smakeloos en afkeurenswaar
dig; dan is dit niet anders dan miskenning van het
recht waar de maker van een film aanspraak op
mag maken, zijn werkstuk in een passende entou
rage het publiek te zien aangeboden.
Juist van de wijze waarop het bioscoopprogram
ma gearrangeerd wordt, kan een zoo groote op
voedende kracht naar het publiek uitgaan. Hieruit
èn uit de wijze waarop het gelanceerd wordt, moet
,de belangrijkste disciplinaire maatregel geput wor
den waarop in ons vorige artikel gedoeld werd
te nemen ten opzichte van een massa die een
voudig als recruten gedrild dient te worden. Als
een der belangrijkste „drilmaatregelen" zou vemeld
kunnen worden het publiek op adem te laten
komen, wanneer het lucht behoeft. En herademen
wil het nadat een programma-onderdeel is afge
werkt. Daarom is dan ook een ononderbroken ver
tooning van alle onderdeelen van het programma,
zonder adempauze, uit den booze. Toch wordt
zoodanige lanceering veelvuldig toegepast. Men
zou het publiek gaarne ingetogener zien? Maar
dan dient het toch ook respect te krijgen voor het
gebodene en hierin onderscheid te kunnen waar
nemen, zonder dat het in het daglicht getreden uit
een roes ontwaakt, die niet meer is te ontwarren.
Zeer belangrijk is ook de zorg die aan de weer
gave van iedere film dient te worden gewijd. Bij
lang niet alle films behoort het geluid zoo schette
rend mogelijk in de zaal te weerklinken, zoodat
onze ooren gaan tuiten. Hier zullen steeds acou-
stiek en de door de projectie opgeroepen stemming
den doorslag moeten geven welke sterkte het ge
luid behoort te hebben. Tevoren moet deze stem
ming dus worden „aangevoeld". Dan de volgende
probleemstelling: Wanneer begint en wanneer
eindigt een film? Een vraag die minder vreemd
wordt, wanneer wij verduidelijken, dat wij films
op het oog hebben, die ingeleid of om een in dit
geval toepasselijker term te gebruiken „ingeluid"
worden door muziek, alvorens de projectie zich
op het doek afteekent, dan wel films die na beëin
digde projectie met een muzikaal thema worden
afgesloten. Algemeen gebruik is het licht in de
zaal eerst bij den aanvang der projectie te dooven,
gelijk het na afloop hiervan onmiddellijk ontstoken
wordt. Doch geheel ten onrechte. Want beeld en
13