geluid vormen een eenheid, althans behooren dit te doen, en het geluid heeft dus niet de functie eener geïmproviseerde aanvulling van het beeld, zoodat de rumoerige bioscoopzaal er geen notitie van behoeft te nemen, zoolang het beeld er nog niet is. Het licht behoort dus in de zaal uit te zijn gedurende den geheelen tijd dat de filmband in de projectie-apparatuur circuleert. Men moet den in vloed die een verzorgde vertooning op het pu bliek uitoefent vooral niet geringschatten. Zijn bij voorbeeld de beginscènes van een hoofdfilm, wan neer men zich in een behandelde filmstof en de uitwerking daarvan nog moet inleven, vaak niet het moeilijkst bevattelijk en dient men er niet alle aan dacht aan te wijden? Hoe valt echter de practijk uit? Men besteedt er juist de minste aandacht aan dmdat het huiselijk gesprek, buiten begonnen, voortgezet onder het journaal, kwijnend in de pau ze en... weer oplevend bij den aanvang van de hoofdfilm, nog steeds niet beëindigd is. Zoo is het slordig uitgebrachte programma als een vicieuse cirkel. Want heeft het kwaad der onoplettendheid eenmaal wortel geschoten, dan blijkt deze dikwijls onuitroeibaar; werd daarentegen de concentratie van de aanvang af gedwongen, dan is deze ten opzichte van een op de juiste wijze weergegeven hoofdfilm een vanzelfsprekendheid geworden. Breekt de filmband, dan dient het euvel zoo snel mogelijk te worden hersteld ook dit laat wel eens te wenschen over en de zaal dient vooral niet in een bad van licht te worden gezet. Hoe meer aangloeiende lampen, des te feller aangïoeiïng van het huiselijk gesprek (zie hiervoor) dat slechts op een aanleiding wachtte om uit de smeu lende asch te herrijzen. Zeer afgekeurd moet worden de volgende, ge lukkig niet veel voorkomende, op een hoofdfilm toegepaste „operatie": De mechanische muziek die de aankondiging van titel, rolverdeeling en staf van medewerkers begeleidt, wordt vervangen door die van het strijkje in den orkestbak, waarna het geluid op den filmband eerst bij de beeldprojectie ingeschakeld wordt. Welke bedenkingen zijn tegen deze opvatting van geluidsweergave bij de film aan te voeren? Het zijn er drie. Vooreerst bestaat tus- schen toonsoort van het filmgeluid, naar wij steeds hebben kunnen constateeren, en die van de opstij gende klanken uit den orkestbak een grooter of kleiner verschil. Het gereproduceerde geluid valt dus in met een dissonant, voorwaar geen goed begin. In de tweede plaats is daar het verschil in „klankkleur", dat zeer stoort. Wat zou men moeten zeggen van een symphonische uitvoering, waarvan het eerste deel vervangen wordt door gramofoon- muziek? Toch is dit precies hetzelfde. Het derde en grootste bezwaar is de wijze waarop hier met waarlijk schennende hand ingegrepen wordt in het werkstuk zelf. Een zoodanige melodische correctie (of hoe men het noemen wil) kan zeker niet in de bedoeling gelegen hebben van den regisseur en het zij nogmaals gezegd: het geluid bij de film wordt niet eerst essentieel na de eerste honderd meter of daaromtrent, maar het is dit van den aanvang af. Ziehier dan in een bondig opstel de terkortkomin- gen vermeld, die alzoo bij de vertooning van het hedendaagsch bioscoopprogramma aanwijsbaar zijn. Herstel in deze bedoelt niet de aankweek van een bioscoopélite te bevorderen. De film is nu een maal gemeenschapskunst bij uitstek en zij zal dit blijven. De velen die zij bereikt zullen zich dus nooit en masse tot het plan kunnen verheffen, waarnaar een selectie vermag te streven. Voorts vinden deze aanteekeningen niet hun aanleiding in den wensch om bijvoorbeeld de volksbioscopen verder bestaansrecht te ontzeggen. Het trekken van publiek met behulp van luidsprekers aan de:> ingang dezer theaters zij dus b.;j voorbaat te allen tijde toegestaan. Vorming, beschaving en waardig heid zij echter het devies, geschreven boven de bioscooppaleizen. Juist in de bioscoopzaal waar de groote massa zich meer thuis gevoelt dan in den schouwburg kan de kiem gelegd worden van een beter begrip, althans respect voor de kunst in het algemeen. En daarmede behoeven de dames zich nog niet in geurende avondgewaden te hullen, gelijk de bezoeksters der vooroorlogsche Mengel berg-concerten, terwijl de heeren hun goed niet persé in de vestiaire behoeven af te geven! R. F. BORDEWIJK. ALGEMEEN BEDRIJFSREGLEMENT Het Hoofdbestuur heeft in zijn laatstelijk ge houden vergaderingen besloten toestemming, als bedoeld in artikel 8 van het Algemeen Bedrijfs- reglement, te verleenen aan: de firma Gust van Loo te Gulpen, tot het gaan exploiteeren van een nieuwe permanente bioscoop te Vaals, zulks onder bepaalde voorwaarden; de firma Erven van den heer P. J. van der Mars te Nijmegen, tot het overnemen en voortzetten van de exploitatie van het voormalig City Theater te Nijmegen; den heer L. J. M. Peters te Borculo, tot het gaan exploiteeren van een nieuwe permanente bio scoop te Borculo, zulks onder bepaalde voorwaar den. Ingevolge deze beslissingen hebben zich voor het lidmaatschap van den Bond aangemeld: de firma Gust van Loo te Gulpen, de Firma Erven van den heer P. J. van der Mars te Nijmegen en de heer L, J. M. Peters te Borculo. 14

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 15