TEKST van het ACCOORD VAN 28 AUGUSTUS i. INLEIDING, Een op 31 Juli 1946 gehouden conferentie tusschen Dr. Stanley Hornbeck, Amerikaansch Ambassadeur in het Koninkrijk der Nederlanden, en den heer Johannes Gielen, Minister van Onderwijs, heeft geleid tot een door den Minister in Den Haag belegde vergadering, welke werd bijgewoond door: Mr. J. H. Reinink en Ir. J. H. de Jong, als ver tegenwoordigers van het Ministerie van Onderwijs, den heer M. P. M. Vermin, Voorzitter, den heer F. L. D. Strengholt. Vice-Voorzitter en J. G. J. Bosman, Directeur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, welke heeren den Bond ver tegenwoordigden, en de heeren Francis S. Harmon, Onder- Voorzitter van de Motion Picture Export Association, en Gerald Mayer, medebestuurder van het ..International Department" van de M.P.E.A., die de Motion Picture Export Association Incorporated vertegenwoordigden. Mr. Reinink, die de vergadering voorzat, gaf een overzicht van het voorafgaande gesprek tusschen de vertegenwoordigers van de Motion Picture Export Association, Minister Gielen en hemzelf. Hij deelde mede, dat de vertegenwoordigers van ■de Amerikaansche filmindustrie met gevoelens van vriend schap naar Nederland waren gekomen om tot een overeen komst met den Nederlandschen Bioscoop-Bond te geraken, die ten goede zou komen aan het Nederlandsche Volk, hetgeen weer zou leiden tot de distributie en vertooning van de mooi ste Hollywood producties. De heeren Harmon en Mayer verklaarden, dat de drijfveer tot hun bezoek aan Nederland het verlangen van den heer Eric Johnston, President van de Motion Picture Export Association, en van de commissarissen van de M.P.E.A. was, om d; bestaande moeilijkheden met den Bond uit den weg te ruimen, opdat de normale handels relaties tusschen de filmindustrieën van beide landen zouden kunnen worden hervat. De Amerikaansche woordvoerders verklaarden, dat zij van meening waren, dat aan beide zijden fouten waren gemaakt en dat zij de onderhandelingen met vertegenwoordigers van de Nederlandsche Regeering en de functionarissen van den Bioscoop-Bond begonnen zijn met gevoelens van den meest hartelijken aard en verlangens tot samenwerking en voornemens waren een overeenkomst te zoeken en tot stand te brengen, welke zoowel den Bioscoop- Bond als de Export Association zou bevredigen en aan het theaterbezoekend publiek in Nederland ten goede zou komen. De vertegenwoordigers van den Bioscoop-Bond antwoord den in denzelfden hartelijken geest, daarbij uitdrukking ge vend aan hun verlangen om de bestaande moeilijkheden op te lossen. De heer Vermin, Bondsvoorzitter, verwees naar het memorandum van 26 Juni 1946, dat het resultaat was van een conferentie tusschen functionarissen van den Bond en den heer Wladimir Lissin en verklaarde, dat naar zijn meening deze tien punten de basis vormden van een over eenkomst. De heer Harmon antwoordde, dat sommige van deze tien punten betrekking hadden op details en andere zoo algemeen waren gesteld, dat zij in wezen den bestuurders en commissarissen van de Export Association zonder betee- kenis schenen, tenzij zij konden worden versterkt met be paalde beslissingen van het Hoofdbestuur van den Bond, welke ..vleesch aan het been" van deze algemeenheden kon den brengen. De vertegenwoordigers van de Export Association spraken als hun meening uit. dat de hangende kwesties zouden kunnen worden geregeld op een van deze twee manieren: Door zoodanige veranderingen aan te brengen in de Statuten. Reglementen en Bepalingen van den Bioscoop- Bond, dat het den leden geoorloofd zou zijn om vrijelijk contracten aan te gaan zoowel met leden als met niet- leden. en aldus de wet van vraag en aanbod in werking te stellen: of {2) Door veranderingen in de Statuten. Reglementen en Bepalingen van den Bond, de bioscoopsituatie in Neder land te liberaliseeren, teneinde aldus de inrichtingen, waarover het Nederlandsche volk beschikt voor de ver tooning van Amerikaansche en andere films van de beste kwaliteit in aantallen, welke de vergelijking met de in richtingen voor zulke vertooningen in nabuurlanden kun nen doorstaan, te vermeerderen en te verbeteren. Op deze vergadering, gehouden op het Ministerie van On derwijs, en gedurende de daaropvolgende met de vertegen woordigers der M.P.E.A. gehouden conferenties, wezen de Bestuurders van den Bioscoop-Bond nadrukkelijk o~ de on mogelijkheid om de Statuten, Reglementen en Bepalingen van den Bond zoodanig te veranderen, dat het daardoor den leden mogelijk werd zaken te doen met niet-leden: zulk een ver andering zou naar hun meening de levenskracht van de orga nisatie vernietigen. Om deze reden werd de andere voorgestelde uitweg nader overwogen: namelijk het vinden van middelen om een practi- sche uitvoering te verkrijgen van de algemeene toezeggingen, welke voordien door bemiddeling van den heer Wladimir Lissim (punt 4 van het Lissim-Bond-memorandum van 26 Juni 1946) aan de M.P.E.A. waren gedaan, luidende: „In de toekomst zal geen nadeelig onderscheid wor den gemaakt voor wat betreft het recht van de Ameri kaansche maatschappijen om bioscooptheaters te ver werven of te bouwen zij zullen in dit opzicht precies dezelfde rechten hebben als de overige leden van den Bond". II. RESULTATEN VAN DE ONDERHANDELINGEN OM HET LISSIM-BOND-MEMORANDUM AAN TE VULLEN. 1. De Nederlandsche Bioscoop-Bond neemt op zich daarbij in aanmerking nemende de mogelijkheden en de ge aardheid van het Nederlandsche volk en den toestand ter plaatse om het aantal bioscopen in Nederland te ver- grooten en, voor zoover dit noodzakelijk is, te doen moder- niseeren en ze aan de eischen des tijds aan te passen. In aanmerking nemende de verliezen, veroorzaakt door den oorlog en erkennende de noodzakelijkheid voor meerdere theaters op het oogenblik, is er overeen gekomen, dat er bin nen de komende twaalf maanden door het Ministerie van Onderwijs en den Bioscoop-Bond een studie zal worden ge maakt van het totale aantal bioscopen, dat in Nederland noodig is. Een van de onderwerpen van deze studie zal zijn een vergelijking tusschen het aantal bioscopen, het volks karakter, het verschil in godsdienst en andere economische en sociale verplichtingen in de landen van West-Europa. Het Hoofdbestuur van den Bond verklaart, dat het aan de hand van dit rapport den bestaanden toestand zal verbeteren ten voordeele van het Nederlandsche volk en wel zoo spoedig als de regeeringstoewijzingen voor bouwmaterialen er, inrich ting beschikbaar komen. 2. Het Hoofdbestuur stelt nogmaals zijn officieele over eenkomst met de vertegenwoordigers van Motion Export Association vast voor wat betreft de wederzijdsche voordee- len, welke voor de respectieve organisaties zullen voortvloeien uit de samenwerking ter bevordering van hun gemeenschap pelijke belangen. Daarom is het Hoofdbestuur het eens met de bestuurders en commissarissen van de Motion Picture Export Association, dat bij toelating van de M.P.E.A. en/of bij het weder toelaten van deszelfs leden tot het lidmaatschap van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, niet langer de nadruk zal worden gelegd op de geschillen, welke de respectieve orga nisaties hebben gescheiden gehouden, maar veeleer op het besluit om een harmonische samenwerking tot stand te bren gen, welke gebaseerd zal zijn op wederzijdsche achting, weder- zijdsch vertrouwen, loyaliteit en een politiek van gelijke rech ten (non-discrimination).

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 10