16 Hem werd geantwoord, dat dit op het oogen- blik niet mogelijk was ondanks de groote be- teekenis, die men de film toekent maar dat deze vraags ukken zouden kunnen worden onder zocht door één der diensten van het door de Unes co op te richten Internationale Tooneel Instituut. Een antwoord, dat wel zeer duidelijk demonstreert, welke plaats de filmkunst inneemt in de gedach- tenwereld van talrijke artisten en geleerden van dezen tijd. Is het bovendien niet kenmerkend, dat zich tijdens de zitting in de desbetreffende commissie slechts één enkele stem verhief, namelijk die van den Bra- ziliaanschen afgevaardigde, den heer Gomez, die voor de film pleitte als voor een eigen oorspron- kelijken vorm van kunst? Niet om stof te leveren Voor twistgesprekken van theoretici of om haar gekwetste eigenliefde te verdedigen moet de film haar zaak bepleiten, maar ten einde een noodzakelijken grondslag te leogsn voor de oplossing van ernstige practische problemen. Op welke gronden zal men anders een bevredi gende oplossing kunnen vinden voor het wel zeer teere vraagstuk van de auteursrechten? Hoe de fifrn kunnen bevrijden van de belemmeringen van den fiscus en van de moeilijkheden veroorzaakt door maatregelen van bestuursorganen, waarbij de maatstaf van kermisattrac ie werd aangelegd? Op welke andere basis zal men de élite der intel- lectueelen, die nog maar al te vaak haar belang stelling voor dit onderwerp verliest, er toe kunnen brengen, samen te werken aan de on plooing van deze nieuwe kunst? Men behoeft slechts op goed geluk eenige vra gen te stellen om terstond het groote belang van den inzet en de ernst van de huidige toes and in te zien. Trouwens, zijn wij, die voor de film werken, allen niet een beetje aansprakelijk voor dezen toe stand? Hebben wij steeds zorg gedragen, dat onze belangen door de juiste menschen werden verte genwoordigd? Hebben wij weloverwogen en stel selmatige pogingen ondernomen ernstige onder zoekingen naar het eigen wezen van de film te ondersteunen en het resul aat van deze onderzoe kingen overal bekend te maken? Hebben wij ten minste den weg versperd aan degenen, die de film omlaag halen door voortbrengsels, misschien in gegeven met de beste bedoelingen, maar op een erbarmelijk ontoereikende manier verwezenlijkt? En hebben wij ons na de uitvinding van de ge luidsfilm niet in de armen van het tooneel gewor pen, om daarbij met één enkelen slatg bijna de geheele erfenis van de stomme film te verliezen? Het eindeloos geredekavel, dat hier het gevolg van was, deed ons voor geruimen tijd op onze eerste schreden terugkeeren, door de film opnfeuw te verlagen tot de rol van een mechanisch repro ductiemiddel. Dezelfde Braziliaansche afgevaardigde heeft dit probleem zeer juist naar voren gebracht, toen hij voorstelde, dat de Unesco een specialen prijs zou toekennen voor de film, die zich visueel het beste zal uitdrukken en zoodoende, buiten de vreemde spraakverwarring om, tusschen de volkeren het beste middel zal zijn tot wederzijdsch begrijpen. De Deensche afgevaardigde, de heer Wamberg, onderstreepte dit voorstel met eenige voorbeelden van persoonlijke indrukken, die hij tijdens het film festival fe Cannes had opgedaan, waar hij als ju rylid assisteerde. Het Braziliaansche voorstel werd aanvaard, zij het zonder geestdrift en in een verzwakkende om schrijving. Nadat André Ruszkowski enkele belangrijke be sluiten betreffende de film, welke door de vol al- lige Parijsche conferentie werden genomen en die den lezers reeds uit de uiteenzetting van Bacil Wright bekend zijn, heeft gememoreerd, besluit hij zijn beschouwing met de opmerking, dat wij ons voorloopig tevreden moeten stellen met hetgeen bereikt werd. Het lijdt evenwel geen twijfel, dat deze nieuwe instellingen op het gebied van de film, eenmaal met hun arbeid begonnen, een beslissenden invloed zullen uitoefenen op de plaats, die de filmkunst in de nu bevooroordeelde kringen der élite zal gaan innemen. WAT ANDEREN ER VAN DENKEN ,,De bioscoop en de radio", verklaarde Sir Ri- chard Livingstone, vice-kanselier van de Univer siteit van Oxford, onlangs op een vergadering van de Le Play Society, „zijn de groote nieuwe mach ten van aeze eeuw. Zij kunnen veel goed doen of veel kwaad stichten. De kruidenier en de slager, die bedorven artikelen of vleesch ve?koopen, zijn cnschuldig vergeleken bij degenen, die de ge dachten van de volkeren bederven." Sprekende over controle van het filmbedrijf, gaf Sir Richard te kennen, dat zijns inziens recht- streeksche controle van radio of films door den Staat den bestuurders te zeer in de verleiding zou brengen de waarheid te verdraaien in het belang van de politiek. „Wij hebben een betere manier te onzer be schikking", vervolgde hij. ,,Wat het publiek wordt voorgezet, hangt gedeeltelijk af van degenen, die de film controleeren, produceeren en ervoor schrij ven of spelen, maar ook gedeeltelijk van het pu bliek zelf. Zelfs slechte filmproducenten zullen ons. in hun eigen belang, geven, wat wij vragen."

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 17