21
UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN
De Commissie van Geschillen van den Nederlandschen
Bioscoop-Bond heeft het volgend arbitraal vonnis gewezen
in zake:
N.V. Filruex, gevestigd te Amsterdam en kantoorhou-
dende aldaar aan de Johannes Vermeerstraat 19, eischeres en
N.V. Monopole Film en D.L.S. Film Holland N.V.,
beiden gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende aldaar
aan de Nes 23, gedaagden.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van den
Nederlandschen Bioscoop-Bond ingevolge de Statuten en
het Arbitrage-Bondsreglement, benoemd en aangewezen
als arbitragecollege voor de beslechting van geschillen o.a.
tusschen leden van den Bond onderling;
In aanmerking nemende:
dat eischeres bij request dd. 18 November 1946 contra
gedaagden een geschil heeft aanhangig gemaakt, van welk
request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat
hier wordt beschouwd als te zijn ingelascht;
Dit request komt op het volgende neer:
Hoewel eischeres verleden jaar gepubliceerd had, dat zij
het alleenvertooningsrecht van de Russische films had ver
worven, werd door den heer A. Cahn, Directeur van ge
daagde, in October 1946 overeenstemming bereikt met djn
officieelen vertegenwoordiger van de Sovexportfilm Mos
kou, den heer A. Zakharevitch, betreffende het uitbrengen
van Russische films in Nederland na Januari 1947.
Op 8 November 1946 publiceerde de N.V. Monopole
film een advertentie in het „Nieuw Weekblad voor de Cine^
matografie", waarin zij mededeelde, ,,dat zij zich verzekerd
heeft van het eerste keuzerecht van de nieuwe Russische
productie waaronder een viertal kleurenfilms."
Dit wordt door den vertegenwoordiger der Sovexportfilm,
den heer Zakharevitch ontkend, die echter toegeeft, dat
hij tot overeenstemming gekomen is met den heer Cahn be
treffende het vertooningsrecht van Sovjet-films te kiezen
uit de Sovjet-productie, voor zoover de heer Zakharevitch
hem deze ter beschikking zal stellen.
Op grond van bovengenoemde advertentie en verklaringen
van den heer Zakharevitch werd dcor eischeres een klacht
ingediend bij het Hoofdbestuur van den Nederlandschen
Bioscoop-Bond.
Bij de behandeling van deze klacht bleek dat de heer
Cahn op 12 November een schriftelijke overeenkomst had
aangeboden aan Sovexportfilm, welke door hem was onder
teekend, echter nog niet door den heer Zakharevitch, die
hiervoor de medewerking noodig had van den Vice-voorzit-
ter van de Handelsdelegatie der U.S.S.R. in Nederland, Ir.
v. Igoshin.
Volgens eischeres zou in art. 4 van de overeenkomst
tusschen N.V. Monopole Film en D.L.S. Film Holland N.V.
en Sovexportfilm worden vastgesteld, dat gedaagden aan
Sovexportfilm voor iedere hoofdfilm een garantie van
per film op het aandeel van van Sovexportfilm zou
betalen, hetgeen in strijd is met de tusschen de zelfstandige
filmverhuurders onderling aangegane overeenkomst van
19 November 1945.
Zij vordert van de beide gedaagden afzonderlijk:
Ie. een boete van 20.000.op grond van art. 2 van ge
noemde overeenkomst van 19 November 1945 ten gun
ste van de Stichting Bio-Vacantieoord;
2e. een schadevergoeding aan haarzelf, te bepalen door de
Commissie;
3e. de kosten der arbitrage.
dat de Commissie het geschil spoedeischend heeft ver
klaard en partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, ge
houden op Vrijdag 22 November 1946 op het Bureau van
den Nederlandschen Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te
Amsterdam (Z);
dat aldaar op den vastgestelden tijd verschenen zijn de
heeren R. Meyer en J. de Wind, directeuren van eischeres
en de heeren A. Cahn en P. Ooms Jr., respectievelijk direc
teur en vertegenwoordiger van gedaagden;
dar de heeren Cahn en Ooms Jr., namens gedaagden in
hoofdzaak hebben verklaard, dat gedaagden weliswaar in
het met Sovexportfilm aan te gaan basiscontract zekere
garantiebedragen voor de op percentage-basis te exploi-
teeren films hebben vermeld, maar dat zulks uitsluitend is
geschied om binnen het raam van het voorgeschreven Rus
sische contractformulier te blijven; dat gedaagden echter
daarin tevens de bepaling hebben doen opnemen, dat in
bijzondere gevallen de garantie zal komen te vervallen en
dat met den vertegenwoordiger der Sovexportfilm nadruk
kelijk is overeengekomen, dat geen garantiesommen zouden
worden betaald; dat in overeenstemming daarmede in het
eerste op grond van de basis-overeenkomst gesloten con
tract voor eenige met name genoemde films is bepaald, dat
geenerlei garantie met betrekking tot de opbrengst zal wor
den betaald; dat gedaagden op deze gronden het standpunt
innemen, dat zij geen inbreuk hebben gepleegd op de
tusschen de zelfstandige filmverhuurders onderling aange
gane overeenkomst van 19 November 1945, bevattende een
verbod om voor Europeesche films, waarvan door den
buitenlandschen leverancier een percentage van de opbrengst
bedongen is, een garantiesom met betrekking tot die op
brengst te betalen; dat gedaagde Monopole zich tot het
plaatsen der in het .Nieuw Weekblad voor de Cinemato
grafie" van 8 November 1946 gepubliceerde annonce
waarin zij bekend maakte, dat zij zich verzekerd had van
het eerste keuzerecht van de nieuwste Russische productie,
waaronder een viertal kleurenfilms gerechtigd achtte,
omdat zij op grond van de gevoerde onderhandelingen en
besprekingen in de stellige overtuiging verkeerde, dat oe
overeenkomst met Sovexportfilm, al moest het contract for
meel nog onderteekend worden, reeds tot stand was ge
komen;
dat de heer Meyer namens eischeres in hoofdzaak ver
klaard heeft, dat vaststaat, dat gedaagden in het door hen
aan Sovexportfilm ter onderteekening toegezonden basis-
contract hebben aangenomen garantiesommen te betalen,
hetgeen in strijd is met de onderlinge overeenkomst der
filmverhuurders van 19 November 1945, en dat de daaraan
toegevoegde bepaling, dat Sovexportfilm in bijzondere ge
vallen ontheffing van deze verplichting kan verkenen, in
wezen niets aan de inbreuk op de bovenbedoelde onderlinge
overeenkomst verandert, daar niet langer gedaagden maar
tenslotte Sovexportfilm zal bepalen, of gedaagden al dan
niet garanties zullen betalen; dat eischeres overigens het
standpunt inneemt, dat gedaagden, zoolang de overeen
komst met Sovexportfilm niet definitief tot stand was ge
komen, niet tot publicatie der gewraakte advertentie hadden
behooren over te gaan;
Overwegende:
dat beide partijen lid zijn van den Nederlandschen Bio
scoop-Bond en dat ingevolge art. 32 der Statuten en art. ,1
van het Arbitrage-Bondsreglement van den Bond alle ge
schillen tusschen leden onderling met uitsluiting van den
burgerlijken rechter zijn onderworpen aan de Bonds
arbitrage, zooals die is geregeld in dat Arbitrage-Reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitragecollege, welks beslisisngen vatbaar zijn
voor hooger beroep bij den Raad van Beroep van den
Nederlandschen Bioscoop-Bond:
dat in de overeenkomst, welke op 19 November 1945
tusschen verschillende filmverhuurders, w.o. partijen, is aan
gegaan, sub I 1 is bepaald, dat met ingang van den dag
der onderteekening der onderhavige overeenkomst de film
verhuurders overeenkomsten ter verkrijging van exploitatie
rechten op buitenlandsche Europeesche films slechts zullen
aangaan met inachtneming van de daarin nauwkeurig om-