15
een afschrift aan dït vonnis -is gehecht en dat hier wordt
beschouwd als te zijn ingelascht;
dat partij-Meteor bij request dd. 24 Juli 1946 tegen-
beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Commissie
van Geschillen, van welk request een afschrift aan dit von
nis is gehecht, en dat hier beschouwd wordt als te zijn inge
lascht;
dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op
Woensdag, 15 Januari 1947 op het Bondsbureau, Jan Luy-
kenstraat 2 te Amsterdam, ten einde haar in de gelegenheid
te stellen haar wederzijdsche standpunten nader mondeling
toe te lichten;
dat op gemelde tijd en plaats zijn verschenen: de heer P.
J. Beynes en Mr. H. K. Koster, respectievelijk directeur en
rechtskundig raadsman van partij-Gofilex, alsmede de heer
C. A. Bruyn en Mr. J. Hartelust, respectievelijk directeur
en rechtskundig raadsman van partij-Meteor;
dat Mr. H. K. Koster en de heer P. J. Beynes namens
partij-Gofilex in hoofdzaak hebben verklaard, dat zij van
meening waren en zijn, dat ook na het tot stand komen der
onderlinge overeenkomst tusschen de zelfstandige filmver
huurders op 19 November 1945 onderhandelingen, welke op
dat tijd:tip in een vergevorderd stadium verkeerden op van
vorenbedoelde overeenkomst afwijkende condities mochten
worden afgewerkt, hetgeen uit de notulen van de aan de
onderteekening der overeenkomst voorafgaande vergaderin
gen blijkt; dat het niet deponeeren van den stand der onder
handelingen op of omstreeks 19 November 1945 het opleggen
van een boete, alsmede de verdere maatregelen niet wettigt,
omdat partij-Gofilex alstcen niet verplicht was tot een depot
over te gaan, aangezien haar aanbiedingen aan Continental
Films nog niet definitief waren geaccepteerd, doch de onder
handelingen daaromtrent wel in een zeer vergevorderd sta
dium verkeerden; dat partij-Gofilex in September 1945 aan
Continental Films een bindende mondelinge offerte heeft ge
daan zonder daarbij een optie te bedingen, terwijl deze offerte
noch door Continental Film noch door partij-Gofilex schrif-
lelijk werd bevestigd; dat op basis van de in September 1945
gemaakte offerte door bijzondere omstandigheden, nader in
de stukken omschreven, eerst in Maart 1946 een contract is
tot stand gekomen, ter staving waarvan een brief van den
heer Morin dd. 27 September 1946 wordt overgelegd, van
welken brief een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat
hier wordt beschouwd als te zijn ingelascht; dat zij de in
tegenberoep door partij-Meteor gevorderde schadevergoeding
ad voor vergeefs gemaakte reis- en verblijfkosten
enz. ongegrond acht, omdat het een geheel open vraag is,
of partij-Meteor, wanneer partij-Gofilex geen garantie zou
hebben geboden, de films in kwestie zou hebben verworven;
dat partij-Gofilex op bovengenoemde gronden concludeert,
dat de Raad van Beroep het vonnis der Commissie van
Geschillen zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vor
dering zal afwijzen met veroordeeling van partij-Meteor in
alle kosten der arbitrage, alsook de kosten van rechtkundi-
gen bijstand, welke partij-Gofilex heeft moeten maken;
dat de heer Mr. J. Hartelust en de heer CA. Bruyn
namens partij-Meteor in hoofdzaak verklaard hebben, dat
partij-Meteor van meening is, dat partij-Gofilex de onder
linge overeenkomst heeft overtreden en derhalve moet worden
veroordeeld; dat de door partij-Gofilex overgelegde brief dd.
27 September 1946 van den heer Morin in tegenspraak is
met diens brief van 17 Mei 1946, alsook met het rapport
van den heer R. G. Busnel dd. 17 Mei 1946; dat partij
Meteor door deze overtreding schade heeft geleden, hetgeen
door de Commissie van Geschillen is erkend; dat echter door
de Commissie van Geschillen, omdat rriet kon worden nage
gaan in hoeverre partij-Meteor tengevolge Van het optreden
van partij-Gofilex schade heeft geleden, slechts een princi-
pieele schadevergoeding van f 1,is toegekend; dat partij-
Meteor zich hiermede niet kan vereenigen; dat partij-Meteor
vergeefschc reis- en verblijfkosten, telegramkosten e.d. heeft
gemaakt ten bedrage van welke door partij-Gofilex
behooren te worden vergoed; dat partij-Meteor derhalve
concludeert, dat de Raad van Beroep het gedeelte van het
vonnis van de' Commissie vanr Geschilten, -waarbij partij-
Gofilex wordt veroordeeld om aan partij-Meteor een schade
vergoeding van een gulden te betalen, zal vernietigen en
opnieuw rechtdoende zal bepalen, dat aan partij-Meteor dr
werkelijk geleden schade moet worden betaald, subsidiair een
bedrag van falles met bevestiging van genoemd
vonnis voor het overige en met veroordeeling van partij
Gofilex in alle kosten van deze arbitrage, daaronder begrepen
die van partij-Meteor's rechtskundigen bijstand;
Overwegende:
dat voornamelijk in geding zijn de artikelen I.I.a en VII
van een op 19 November 1945 tusschen een aantal leden-
filmverhuurders van den Nederlandschen Bioscoop-Bond ge
sloten overeenkomst;
dat artikel I.I.a als volgt luidt: „voor wat betreft hoofd
films zijnde films ter lengte van meer dan 1600 M.
zullen aan den buitenlandschen filmleverancier geen andere
of meerdere vergoedingen Worden toegestaan dan: a. maxi
maal 60 van de opbrengst, welke de betreffende film
in Nederland voor den filmverhuurder zal hebben, inclusief
de verschuldigde provisie aan agenten of andere tusschen-
personen zonder eenige garantiesom met betrekking tot de
opbrengst";
dat de beteekenis dezer bepaling, voor zoover zij aan dui
delijkheid te wenschen over mocht laten, een nadere verkla
ring vindt in de considerans der overeenkomst, alsmede in
het ter vergadering met de betrokken contractanten bespro
kene;
dat voor zoover partij-Gofilex zich hierop beroept, inzon
derheid wat betreft de geoorloofdheid om na 19 November
1945 transacties af te werken, welke in een vergevorderd
stadium verkeerden, zij dit beroep niet motiveert, daar zij,
gesteld dat haar bewering met betrekking tot de onderwer-
pelijke transactie juist zou zijn, had behooren te voldoen
aan het bepaalde in artikel VII van het contract, luidende:
,,Bij onderteekening dezer-overeenkomst zal elke filmver
huurder bij het Bureau van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond nederleggen een lijst met de namen der Europeesche
films, waarvan de vertooningsrechten voor Nederland reeds
docr hen zijn verworven, onder vermelding van de leveran
ciers en de condities, de data waarop de betreffende con
tracten zijn tot stand gekomen, respectievelijk de aanbiedin
gen zijn geaccepteerd";
dat immers dit depot, voor zoover het hieromtrent be
paalde reden tot twijfel mocht overlaten, door contractanten
als een integreerend deel is geaccepteerd van de interpretatie,
waarop partij-Gofilex zich beroept, hetgeen uit de aan den
Raad van Beroep ter inzage gegeven, notulen blijkt;
dat wat er dus zij van het betoog van partij-Gofilex, dat
zij op 19 November 1945 in beginsel had geaccepteerd, wat
zij met haar contract dd. .15 Maart 1946 heeft bevestigd,
zij door haar verzuim om te deponeeren haar beroep op het
stadium der onderhandelingen ten onrechte doet;
dat het verzuim ten deze te meer klemt, aangezien het
contract van partij-Gofilex eerst op 15 Maart 1946 definitief
is tót stand gekomen, d.w.z. ca. 4 maanden na den fatalen
datum;
dat wat de besproken twee punten aangaat de Raad van
Beroep in het algemeen de overwegingen van de Commissie
van Geschillen kan onderschrijven, met dien verstande, dat
hij een uitzondering moet maken voor de overweging, dat
partij-Gofilex geen bindende offerte zou hebben gedaan,
aangezien immers naar dé meening van den Raad van Be
roep niet is uitgemaakt of en in hoeverre de vergaande
transactie, door den leverancier erkend, een bindende of
ferte impliceert;
dat de Raad, hoewel partij-Gofilex in overtreding ach
tende van het aangegaan contract, overwogen heeft, of voot
onderteekenaars geen aanleiding bestaat de zeer stringente
boetebepaling te herzien ten aanzien van speciale gevallen;
dat hiervoor te meer reden is, omdat in de controle op de
naleving niet voorzien is, daar uit niets blijkt, dat; het Hoofd-