VAN DEN NEDERLANDSCHEN BIOSCOOP-BOND
BELASTING
VAN VERMAKELIJKHEDEN
1
REDACTEUR: J. G. J. BOSMAN, AMSTERDAM
In het Bondsorgaan van 20 Februari 1947 pu
bliceerden wij een uitvoerig overzicht van het
Ontwerp van Wet Belastingherziening 1946, in
het bijzonder met betrekking tot Hoofdstuk II A,
Artikel 10a van dit wetsontwerp, behelzende de
heffing eener weeldebelasting, en de daarna door
den Minister voorgestelde wijziging in dit ont
werp (Artikel 10c), welke een heffing van 25
op vermakelijkheden inhield, nader door den Mi
nister aan te wijzen zonder voorafgaande goed
keuring van de Volksvertegenwoordiging.
Het overleg, dat inmiddels tusschen den Minis
ter van Financiën en de Financieele Commissie
uit de Kamer, alsmede met den Minister van Bin-
nenlandsche Zaken plaats had, heeft, zooals de
zerzijds in een circulaire aan de leden is medege
deeld, ertoe geleid, dat de Minister het in Artikel
11, onderdeel D, eerste lid, opgenomen Artikel 10c
heeft doen vervallen, hetgeen beteekent, dat de
Minister aan zijn voornemen tot het heffen van
een weeldebelasting van 25 op bioscoopvoor
stellingen geen gevolg zal geven.
Dit is allen, die betrokken zijn bij het onderne
men van vermakelijkheden een pak van het hart.
Men mag er immers niet aan denken, welke fu
neste gevolgen de voorgenomen abnormale hef
fing voor het geheele ontspanningswezen, d.w.z.
niet alleen voor de ondernemers, maar ook voor
het publiek en voor hetgeen het publiek geboden-
wordt, met zich zou hebben gebracht.
Het Hoofdbestuur heeft in de afgeloopen weken
geen gelegenheid laten voorbijgaan om te bevoeg-
der plaatse zijn ernstige bezwaren tegen den nieu
wen last kenbaar te maken. Wij vermoeden, dat
het mede voornamelijk aan het energieke optreden
van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeen
ten te danken is geweest en vooral ook aan het
vooroverleg met de vertegenwoordigers der
Volksvertegenwoordiging, dat Financiën op dit
punt zijn plannen heeft gewijzigd.
Niettemin stelt de toelichting, waarvan de Mi
nister van Financiën zijn Derde Nota van Wijzi
gingen, welke tevens de schrapping van art. 10c
inhoudt, vergezeld doet gaan, ons allerminst ge
rust. Z.Exc. schrijft daarin, dat hij met betrekking
tot de heffing van een verhoogde omzetbelasting
op vermakelijkheden overleg heeft gepleegd met
zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken.
Daarbij is hem gebleken, dat laatstgenoemde het
voornemen heeft de gemeenten uit te noodigen
de vermakelijkheidsbelasting belangrijk te vêr-
hoogen, en aldus het terrein van de publieke ver
makelijkheden, uit hetwelk meer belasting kan
worden geput dan thans geschiedt, tot een rijker
vloeiende bron van inkomsten voor de gemeenten
OFFICI EEL ORGAAN