Sedert Juni 1945 is een vrij geregelde terug gang in de omzetten van het bioscoopbedrijf te constateeren en vooral in de laatste maanden van 1946 alsmede in de eerste maanden van dit jaar is deze zelfs zeer goed waar te nemen. Ook in België en andere West-Europeesche landen is zulk een vermindering geconstateerd en üit Ame rika wordt zelfs een terugval van 40 gemeld. Verweg de meeste menschen, die min of meer geregeld de bioscoop bezoeken, zullen niet in staat zijn, verhoogde entreeprijzen te betalen, zoo- dat de drang naar lagere rangen nog grooter vvordt, en de minst draagkrachtigen ten deele minder of in het geheel niet meer aan het amuse- mentsleven zullen deelnemen. Verhooging van belasting op vermakelijkheden heeft derhalve een a-sociale strekking. Men stelle zich geen gouden bergen voor van een verhooging van vermakelijkheidsbelasting. Deze verhooging zal naar onze meening het zoo- juist aangeduide proces slechts verhaasten. In de leidende kringen van het gemeentelijke ieven is men deze opvatting eveneens toegedaan, In het adres, dat de Vereeniging van Ned. Ge meenten naar aanleiding van het Wetsontwerp Belastingherziening 1947 aan de Tweede Kamer heeft gericht, wordt opgemerkt, dat de thans wel licht nog aanwezige drang om vertooningen en vermakelijkheden te bezoeken stellig, naar mate de mogelijkheid tot besteding van het inkomen op andere wijze toeneemt, zal afnemen. Voor de meer kostbare vermakelijkheden als tooneelvoor- stellingen en concerten valt reeds een kentering te bespeuren. ,,Het behoeft geen betoog", aldus het adres, ,,dat deze voorstellingen van cultureele waarde in de eerste plaats door de verhooging der belasting te lijden zullen hebben. Ook kan een zekere verschuiving naar de lagere rangen gecon stateerd worden; de hoogere rangen bij voetbal wedstrijden en bioscoopvoorstellingen (naar onze meening zijn deze laatste voor een groot deel even zeer van cultureele waarde en in het algemeen zeer zeker van sociale beteekenis; Red.) zijn slechter bezet bij een overigens nog gelijk blijvend aantal bezoekers." Wij hebben daarom eenig vertrouwen, dat de gemeentebesturen zich wel ernstig zullen beden ken alvorens zij tot een nuttelooze verhooging van vermakelijkheidsbelasting zullen overgaan en dat ook de Minister van Binnenlandsche Zaken het toezicht op deze heifing met omzichtigheid zal uitoefenen. Men zal natuurlijk onze opvatting mede inge geven achten door het streven naar behartiging en bescherming van bedrijisbelangen. Ongetwij- teld zijn deze ten nauwste bij de heffing van be lasting op vermakelijkheden betrokken. Üen ver~ hoogmg van deze heffing zal voor deze bedrijven een ernstigen terugslag tot gevoig hebben. Over eenigen tijd staat het geheele tiim- en bioscoop bedrijf voor groote investeeringen, wil het zijn taak naar behooren kunnen blijven vervullen. Het zal hiermede moeite genoeg hebben na de fiscale airooming, welke thans plaats heeft. Wij kun nen niet gelooven, dat de Overheid zoover zou willen gaan als sommige diehearts, die om welke reden dan ook dit bedrijf zooveel in den weg wen- schen te leggen, dat het t.z.t. in de positie verkeert van het tooneel- en concertbedrijf en met subsi dies op de been moet worden gehouden. Tot nog coe konden met de verkregen vermakelijkheidsbe- lasting-opbrengsten deze subsidies vrij royaai worden gegeven, maar wie zal dan deze subsidies moeten opbrengen? Ter staving van onze zienswijze mogen wij ons echter tot besluit beroepen op hetgeen een erken de (en onverdachte) autoriteit als de heer J. Has- per, Hoofd van Financiën en Openbare Werken te Rotterdam, in Economisch Statistische Berichten op 12 Februari 1947 met betrekking tot de voor genomen heffing van een weeldebelasting op ver makelijkheden schreef: „Het gaat hier", aldus de heer Hasper, „om het gezelligheidsleven van de gemeenschap, dat met 20 van de uit te geven bedragen blijkens de ervaring zwaar genoeg wordt belast. Hoogere heffingen zijn niet door te voeren dan op straffe van vernietiging van het belaste object en daarom onaanvaardbaar. Men late zich niet misleiden door de gedachte, dat het publiek alleen maar pleizier zoekt. De lunaparken werden den laatsten tijd al minder bezocht. De kolennood thuis drijft thans het bioscoopbezoek iets op (onze cijfers wijzen uit, dat zelfs dat het geval niet is; er zijn steden aan te wijzen, waar het bezoek den eersten tijd van dit jaar met 10 tot 30 terug liep; Red.), maar het was al heel wat minder dan aanstonds na de bevrijding, toen het publiek zich

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 22