WEELDEBELASTING OP FILMVOORSTELLINGEN Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is ter overweging aangeboden een ontwerp van „Wet Belastingherziening 1946". In dit ontwerp van wet werd in Hoofdstuk VIII, „Wijzigingen in het Besluit op de Omzetbelasting 1940", onder letter D na Hoofdstuk II opgenomen: Hoofdstuk II A. Weeldebelasting. Artikel 10a. (1) Wij behouden Ons voor bepaalde soorten goederen, welke naar Ons oordeel het karakter van weeldegoederen dragen, aan te wijzen, bij levering van welke door den fabrikant van die goederen en bij invoer, in zooverre in afwijking van het bepaalde in de artikelen 6 en .10, omzet belasting onderscheidenlijk invoerbelasting wordt geheven naar een door Ons vast te stellen per centage van ten hoogste vijf en twintig. (2) Wij behouden Ons mede voor bepaalde soorten diensten, welke bestaan uit het geven van toegang tot vertooningen, voorstellingen, uitvoe ringen, wedstrijden en andere vermakelijkheden, aan te wijzen, ter zake van het verrichten van welke, in zooverre in afwijking van het bepaalde in artikel 6, omzetbelasting wordt geheven naar een door Ons vast te stellen percentage van ten hoogste vijf en twintig. In zijn Memorie van Toelichting deelde de Minister van Financiën mede, dat het hem wen- schelijk voorkwam de onder de Omzetbelasting- wet 1933 geheven weeldebelasting, aan welke be paalde aangewezen weeldegoederen waren onder worpen, en welke belasting met de inwerkingtre ding van het Besluit op de Omzetbelasting 1940 is komen te vervallen, weder in te voeren, zij het ERRATUM In ons artikel Herziening Bioscoopwet?" (Bondsorgaan No. 133) is op pagina 5, tweede alinea, een storende fout geslopen. Hierin staat: ,,Een positief criterium is veel bezwaarlijker in ob jectieve normen te verankeren dan een subjectier, En subjectieve normen, aangelegd in een demoera- tischen staat etc..." Dit moet zijn: „Een positief criterium is veel bezwaarlijker in objectieve normen te verankeren dan een negatief, En niet objectieve normen, aangelegd in een democratischen staat, in eenigszins gewijzigden vorm en, in verband met de huidige omstandigheden, naar een aanmerkelijk hooger tarief. In een tijd als dezen, waarbij alles er op gericht moet zijn te voorzien in de behoefte aan de meest noodzakelijke goederen, past een extra hooge hef fing voor minder noodzakelijke. Voorts geven degenen, die zich zoodanige goederen willen en kunnen aanschaffen, blijk te beschikken over een grootere verteringscapaciteit; het is billijk, deze extra te treffen ten behoeve van de gemeenschap. Ten overvloede deelt de Minister mede, dat ook 'in Engeland een weeldebelasting bestaat. De weel debelasting zal echter niet alleen leveringen van goederen dienen te betreffen, doch ook bepaalde diensten, welke in minder noodzakelijke behoeften voorzien. De baten voortvloeiende uit een wijziging van het -„Besluit op de Omzetbelasting 1940" worden door den Mini: *r geraamd als volgt: Omzetbelasting, weeldetarief ƒ35.000.000. Omzetbelasting, overige wijzig. 95.000.000. Uit het Voorloopig Verslag bleek, dat vele leden het een ernstig bezwaar achtten, dat dit ont werp van wet ten einde eenerzijds het bedrijfs leven aanmerkelijk minder zwaar te belasten, an derzijds als compensatie voor het daaruit voort vloeiende fiscale verlies een zoo groote verhooging- van de omzetbelasting wil invoeren, dat daaruit, afgezien van de weeldebelasting, een meerdere bate wordt verwacht van niet minder dan 95 mil- lioen gulden. Het moge juist zijn, dat een aantal eerste levensbehoeften buiten de belasting wordt gehouden, doch de meerdere opbrengst van 95 mil- lioen gulden uit deze indirecte belasting zal dan toch maar worden opgebracht door de consumen ten en het zwaarst drukken op de minder draag- krachtigen. Terwijl op dien grond verhooging van de indirecte belastingen op het algemeen reeds niet de sympathie van de hier aan het woord zijn de leden had, gevoelden zij tegen de combinatie in dit wetsontwerp van verlichting der lasten van het bedrijfsleven met verhooging van de omzet belasting nog meer bezwaren, omdat zij niet over tuigd zijn, dat verlichting voor het bedrijfsleven in den omvang als hier wordt voorgesteld nood zakelijk is. Deze leden ontkenden niet, dat men goed doet zich af te vragen, of de belastingen wegens de hoogte harer tarieven of ten gevolge van andere bepalingen in de belastingwetgeving een zoodanigen druk op het bedrijfsleven leggen, dat, economisch gezien, de goede gang van zaken

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 3