Uw denkbeelden inzonderheid met betrekking tot dit onderdeel af. Daarnaast zullen ongetwijfeld de taakom schrijving is met opzet zoo ruim mogelijk geformu leerd tal van andere onderwerpen Uw aan dacht vragen. Vooreerst rijst de vraag, in hoeverre de hand having van de openbare orde het treffen vordert van bijzondere maatregelen, als in 1940 in het in gediende wetsontwerp neergelegd, en dient te lei den tot het uitbreiden en doeltreffender maken van het preventieve toezicht op filmvoorstellingen. Voorts zal onge'wijfeld de gemeentelijke na keuring de belangstelling van Uw Commissie vor deren. En tenslotte zal, naar de Regeering verwacht, ook artikel 19 der Wet, dat het den Burgemeester mogelijk maakt openbare vertooningen van een toe gelaten film te verbieden, indien naar zijn inzicht daarvan verstoring van de openbare orde is te duchten, ongetwijfeld in de discussies betrokken worden. Mijne Heeren, ik heb in het vorenstaande slechts een greep 'gedaan uit de talrijke onderdeden, die de aandacht Uwer Commissie zullen vragen. De taakomschrijving duidt het reeds aan, dat de ge- heele wet binnen de grenzen van Uw gezichtsveld valt, zoodat bepaaldelijk alle vragen, in het Voor- loopig Verslag naar voren gekomen, aan Uw oor deel zullen worden onderworpen. De Regeering heeft U dan ook niet willen binden met befrekking tot de vraag of handhaving -nadat de noodige amendementen zijn aangebracht van het aan- hanqig wetsontwerp aanbeveling verdient, dan wel of de voorkeur ware te geven aan indiening van een m'euw ontwerp, c.q. van een geheel nieuwe wet. Het verheugt mijn ambtgenoot van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en mij U dank te mo gen zeggen voor Uw bereidwilligheid Uw krachten aan de u opgedragen taak te wijden en bepaaldelijk, Mijnheer de Voorzitter, s'emt het der Regeering tot voldoening en gerustheid de leiding der Com missie te weten in Uw ervaren handen. De materie aan Uw zorgen toevertrouwd, is een moeilijke, doch de aanwezigheid van tal van bij uitstek des kundige adviseurs strekt tot waarborg, dat de Com missie niet in het duister zal tasten. In vertrouwen op het welslagen van Uw arbeid, verklaar ik de Commissie voor geïnstalleerd. Prof. Dr. F. L. R. Sassen, Voorzitter der com missie, antwoordde als volgt: Excellenties, Mijne Heeren. De geschiedenis van de wettelijke maatregelen ter bestrijding van de zedelijke en maatschappelijke gevaren der bioscoop is thans ruim vijf-en-twin- tig jaar oud. Nadat de Staatscommissie, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 2 November 1918 ter voorbereiding van deze regeling, haar rapport had uitgebracht, werd op 9 September 1921 het eerste ontwerp van wet aan de Volksvertegenwoordiging voorgelegd. Dit ontwerp heeft het niet tot het Staatsblad kunnen brengen. Hoewel bij de open bare behandeling in de Tweede Kamer verschillen de amendementen waren voorgesteld en aangeno men, werd het wetsontwerp in zijn geheel op 1 Maart 1923 door de Kamer verworpen. Op 3 April d.a.v. diende de Regeering een gewijzigd ont werp in, waarbij met de wenschen der Kamer re kening was gehouden. Ook hier werden zoowel van de zijde der Regeering als van die der Tweede Kamer nog verschillende wijzigingen aangebracht, en de thans vigeerende Bioscoopwet is eerst onder datum van 14 Mei 1926 kunnen verschijnen. De geschiedenis van deze moeizame pogingen tot eer ste regeling van'een materie, waarbij zoo belang rijke verschillen van levens- en wereldbeschouwing en maatschappelijk inzicht hun invloed uitoefenen, is in menig opzicht leerzaam. Terwijl het oorspron kelijke wetsontwerp voorzag in een keuring naar Z. E. Dr. J. J. Qiëlen, Minister van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 8