ENGELAND Het Britsche filmbedrijf kiest een nieuwen censor Toen de Britsche dagbladen medio Maart het overlijden berichtten van Lord Tyrrell of Avon, den voorzitter van den British Board of Film Censors, werd de aandacht van het publiek we derom gevestigd op deze bescheiden instelling, welke reeds vijf en dertig jaar rustig en doeltref fend en met tact en inzicht haar moeilijke taak vervuld. De British Board of Film Censors is het insti tuut, dat alle in Engeland te vertoonen films op toelaatbaarheid keurt, daarbij in hoofdzaak uit gaande van de vraag welken indruk de film op het kinderlijk gemoed maakt. De Board onder scheidt drie groepen films, te weten U-films (Uni- versal' algemeen), A-films (Adult volwas sen) en H-films (Horrific afschuwwekkend, verschrikkelijk). Ieder kind mag een film zien, die tot de U-groep behoor!t, en ook een A-film, mits onder geleide van volwassenen. Geen enkel kind onder zestien jaar mag echter worden toegelaten tot de vertooning van H-films. Deze keuring, die, met eenige wijzigingen, in tal van landen wordt toegepast, berust op de op vatting gestaafd door onderzoekingen van het bedrijf, van sociale werkers en van psychologen dat de gevaren, die het kind van de zijde van de film bedreigen, over het algemeen gering zijn met uitzondering van de typische H-film, die bij het kind gevoelens van afschuw, afgrijzen of gruwel opwekt. De British Board of Film Censors werd reeds in 1912 door het filmbedrijf zelf ingesteld, dat ook de kosten voor zijn rekening nam. De eerste voor zitter, Mr. T. P. O'Connor, bleek volkomen voor zijn taak berekend en de Board nam snel toe in aanzien en betee- kenis. De voornaamste phasen van zijn geschiedenis zijn de volgende. In 1921 voerde de Middlesex County Council (een County Council is een graafschapsraad, te vergelijken met onze Provinciale Staten, welke krachtens de Filmwet van 1909 de vestigingsver gunningen voor bioscopen verleent; Red.) in haar vestigingsvergunningen de clausule in, dat geen films mochten worden vertoond, tenzij voorzien van een keuringskaart van den Board. Dit voor beeld werd algemeen door de plaatselijke autori teiten gevolgd, die zich echter het recht voorbe hielden, de beslissingen van den Board betref fende de classificatie te verwerpen en zelfs de ver tooning van een film zonder keuringskaart toe te staan; een recht waarvan uiterst zelden gebruik wordt gemaakt. In 1922 hechtte het Ministerie van Binnenland- sche Zaken zijn goedkeuring aan de volgende, door de plaatselijke autoriteiten (bij het verleenen van vestigingsvergunningen) te stellen voorwaar den, namelijk dat zij een A-classificatie van den Board konden wijzigen in een plaatselijke U-clas sificatie, dat zij toestemming konden verleenen tot het vertoonen van niet door den Board ge keurde films en dat zij het bezoek van kinderen onder zestien jaar tot A-films konden beperken. Het Ministerie van Binnenlandsche Zaken beval alle plaatselijke autoriteiten aan deze zoogenaam de „modelvoorwaarden" in te voeren. In 1924 trok het Hooggerechtshof de rechtsgel digheid van deze voorwaarden in twijfel, maar be sliste, dat zij konden worden opgelegd. De toestand is thans zoo, dat de meeste plaat selijke autoriteiten de beslissingen van den Board onvoorwaardelijk accepteeren en den exploitanten binnen hun rechtsgebied opleggen door middel van de vestigingsvergunningen. En hoewel de moge lijkheid is blijven bestaan om met toestemming van de plaatselijke autoriteiten een niet-gekeurde haju Cioldstein verlinkt de hoofdrol in de fdm ..PARTISANFMJFiy van P. SCHUITF.MA

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 12