DE FILM ALS MIDDEL TOT ONTSPANNING
Een dezer dagen hield de bekende Amerikaan-
sche uitgever Martin Quigley op uitnoodiging van
het „Instituut voor Godsdienstige en Sociale Stu
diën" te Boston in de aula van de Amerikaansche
Academie voor Kunsten en Wetenschappen, al
daar, voor een aandachtig gehoor een voordracht,
getiteld: „De film als middel tot ontspanning".
Het is begrijpelijk, dat juist de heer Quigley
werd aangezocht om het onderwerp „film" te be
handelen in het kader van de studie-bijeenkom
sten, welke onder den titel „Communication of
Ideas" te Boston worden gehouden onder voor
zitterschap van prof. Talcott Parsons, hoogleeraar
in de sociologie aan de Harvard-Universiteit.
Immers de heer Quigley is een uitgever, die èn
een uitstekende reputatie geniet als kenner van
het Amerikaansche filmwezen èn toch ten opzichte
daarvan een onafhankelijke positie inneemt.
Andere sprekers op deze studie-bijeenkomsten
zijn o.m.: Harold D. Lasswell, hoogleeraar in de
rechtswetenschappen aan de Yale-Universiteit;
Dr. Simon Greenberg, hoogleeraar in de paedago-
giek aan het Joodsch Theologisch Seminarium; de
Weleerw. Heer David R. Dunigan S.J., hooglee
raar in de paedagogiek aan het Boston College;
Lennox Grey, hoogleeraar in de Engelsche letter
kunde aan de universiteit van Columbia; Erwin
D. Canham, redacteur van de Chrisjtian Science
Monitor; Daniel D. Mich, hoofdredacteur van het
Look Magazine, en Harry Scherman, voorzitter
van de vereeniging „Het Boek van de Maand".
Deze studie-bijeenkomsten zijn uitsluitend toe
gankelijk voor de bedienaren van de verschillende
godsdiensten en voor studenten, ingeschreven aan
theologische scholen en universiteiten.
Het „Instituut voor Godsdienstige en Sociale
Studiën" werd in 1938 opgericht en werkt nauw
samen met de Amerikaansche Academie voor
Kunsten en Wetenschappen te Boston; in 1944
werd te Chicago een zelfstandige afdeeling ge
sticht in samenwerking met de universiteit aldaar.
De heer Quigley gaf in zijn voordracht een
overzicht, zij het zeer summier, van de omstandig
heden, welke hebben geleid tot het instellen van
de Motion Picture Production Code. Deze instel
ling van de Amerikaansche filmindustrie heeft ten
doel door middel van een vrijwillige vóór-cen-
suur van scenario's, draaiboeken enz. te voor
komen, dat de films op de nationale en interna
tionale markt in botsing komen met moreele
opvattingen of met nationale gevoeligheden,
wat onaangenaamheden voor den producent ten
gevolge zou hebben.
Wij citeeren hier eenige gedeelten uit de rede
van den heer Quigley, wiens opvattingen, althans
naar de meening van het uitnoodigende genoot
schap, geacht mogen worden representatief te zijn
voor de openbare meening in de Vereenigde
Staten:
Het voornaamste en in wezen uitsluitende doel
van de film, die in de bioscopen vertoond wordt,
is ontspanning te brengen.
-Het woord „ontspanning", zooals hier gebruikt,
is veelomvattend in dien zin, dat het een ruim
gebied bestrijkt van actie en reactie. De werking
van de film is, wat aard of strekking betreft, niet
gemakkelijk te omschrijven, uitgezonderd in één
belangrijk opzicht: zij is geen proces van formeele
opvoeding.
Men kan niet ontkennen, dat, in een ruimeren
en algemeenen zin, het zien van films de mogelijk
heid in zich houdt, en zelfs de waarschijnlijkheid,
van een zekere opvoedkundige uitwerking. Trou
wens van iedere ondervinding, welke men in het
leven opdoet, kan men terecht zeggen, dat zij
soortgelijke mogelijkheden en waarschijnlijkheden
oplevert. Er is evenwel een groot verschil tus-
schen levensondervindingen, die kennis vermeer
deren en gevoels- en verstandsreacties opwekken
eenerzijds, en de duidelijk omschreven methoden
van de formeele opvoeding anderzijds. Men moet
de amusementsfilm beoordeelen uit het oogpunt
van de eerstgenoemde en niet van de laatste.
De in de bioscopen te vertoonen film behoort
te beantwoorden aan de doelstellingen, volgens
traditie verbonden aan het ideaal van het tooneel.
Zij moet, vóór alles, ieder woord of daad vermij
den, waarvan redelijkerwijze mag worden veron
dersteld, dat het leidt tot een inbreuk op de open
bare zedelijkheid.
Welk onderwerp of thema de film ook behan
delt, hetzij in het heden of uit het historisch ver
leden, zij behoort dit zoo objectief mogelijk te
doen.
Zij behoort er te goeder trouw naar te streven
den cultureelen vooruitgang te bevorderen.
Zij behoort er te goeder trouw naar te streven
het aanvaarden van juiste normen voor denken
en doen van enkeling en van gemeenschap aan te
moedigen. Het controverseeren over en het naja
gen van theoretische en experimenteele beweeg
redenen behoort in de speelfilm niet thuis. Als
dramatisch medium heeft zij recht op een zekere
mate van dramatische vrijheid, maar een vrijheid,