9
groot indringingsvermogen het aesthetisch effect
schaadt. Juist hier dient ook in de film de ware
maat te worden betracht.
Film en toneel
Uit het voorgaande is wel gebleken, dat er vele
parallellen zijn aan te wijzen tussen het schilderij
als uiting van beeldende kunst en de film als een
uiting van diezelfde kunst. In de vroege periode
van de ontwikkeling van de film toen men nog
niet over de vele technische hulpmiddelen beschik
te, die een geheel eigen filmaesthetiek teweeg zou
den brengen, sloot men aan bij de toneelkunst.
Men verfilmde eenvoudig toneelscènes. De ca
mera bleef gedurende de opname als aan de grond
genageld staan en het te filmen schouwspel speel
de zich op ongeveer gelijkblijvende afstand van
de camera af. Evenals bij het toneel verkreeg men
daardoor slechts een eenzijdige kijk op de spelers.
Daar het gesproken woord ontbrak, moest de mi
miek worden geaccentueerd om het gebeurende
duidelijker voor het publiek te maken. Bovendien
werd deze mimiek nog overdreven daar de bewe
gingen, wegens de mindere lichtgevoeligheid van
het filmmateriaal, die het aantal opnamen per tijds
eenheid minder deed zijn dan tegenwoordig, niet
vloeiend opgenomen konden worden maar min of
meer hortend en stotend gereproduceerd werden.
Bij het toneelspel is de kunst van de toneelspe
ler primair. Het beeld is daarentegen bij de film
van het allergrootste belang. Op het toneel kan
men niet zonder spelers. De film, waar ook leven
loze objecten een eigen taal in het beeld spreken,
kan het wel zonder deze stellen. Op het toneel
acteren slechts de spelers. Op de film daarentegen
zijn alle zichtbare dingen van het grootste belang.
Slechts langzaam maakte men zich los uit dit
verfilmd toneel om te komen tot een eigen vorm
van uitdrukking. Dat het hiertoe komen kon, is
voor een zeer groot deel te danken aan de ont
wikkeling der techniek, die te voren niet gekende
en zelfs niet gedroomde mogelijkheden tot wer
kelijkheid maakte. Men heeft wel eens de neiging
neer te zien op het technische aandeel in de tot
stand koming van een film of men speurt naar
trucs en tracht technisch te begrijpen hoe de op
namen wel tot stand gekomen kunnen zijn. Hier
door vergeet men de film als aesthetisch product
te ondergaan en al dan niet te genieten en doet
hierdoor te kort aan de aard en de bedoeling van
het filmkunstwerk. Wanneer men een schilderij
beziet vraagt men zich toch ook niet in de eerste
plaats af op welke wijze de schilder zijn verven
heeft gemengd, of hij meer zijn paletmes dan wel
zijn penselen heeft gebruikt en wat voor samen
stelling zijn vernis bezit. Dat alles zijn technische
details, die, op zichzelf heel interessant, zich kun
nen laten begrijpen maar waarvan de waardering
dient te volgen op die van het schilderij als kunst
werk. Geen kunst zonder kunde, dat geldt ook
voor de cineast. Waar technische mogelijkheden
zijn misbruikt en de kundigheden zich als gewild
voordoen wordt het aesthetisch effect in hoge
mate geschaad. Mijn oud-leermeester Prof. Lenz,
een Zwitser, sprak in dergelijke gevallen van
,,Wollst" in plaats van Kunst". Zoals men Kitsch
in de schilderkunst kent, heeft men ook Kitsch in
de filmkunst. De zeer gevarieerde technische mo
gelijkheden, die tot vele experimenten kunnen lei
den, geven hiertoe in de filmkunst vaak slechts al
ie gerede aanleiding.
Is de nlm kunst of is zij slecnts techniek?
Een argument, dat schijnbaar met recht tegen
de mogelijkheid de film als kunstwerk te beschou
wen, kan worden ingebracht en dat eveneens zou
kunnen gelden tegen de kunstphotographie zon
der meer, is, dat het beeld wordt opgenomen door
een zuiver physisch werkende apparatuur, het
technische ,,oog" van de camera. De lens van de
camera is koud, dood en als zodanig het summum
van objectiviteit. Het is niet in staat het geziene
op een geheel eigen, persoonlijke wijze af te beel
den. Het herschept niet. De film is techniek en
waar techniek is, is geen kunst, redeneert men
dan. Inderdaad schijnt voor deze redenering op
pervlakkig iets te zeggen te zijn. Men dient echter
niet te vergeten, dat de camera uiteindelijk niets
anders is dan het mechanisch instrument, en een
instrument van een steeds groter wordende ver
fijning, dat als noodzakelijk uitdrukkingsmiddel
slechts in dienst staat van de persoonlijke inter
pretatie van het door de cineast visueel beleefde.
Deze ziet en ondergaat door middel van zijn oog
in zijn geest het geziene. Als zodanig is de camera
te vergelijken met de technische uitdrukkingsmid
delen, die bij andere kunsten in gebruik zijn: met
de penselen en de verf van de schilder, met de
burijn of de etsnaald van de etser, met de me
chanische inwerking, die de toets uiteindelijk op
de snaren van een piano uitoefent. Eveneens als
bij de gegeven voorbeelden de mate van mecha
nische inwerking en de wijze van inwerking af
hankelijk zijn van de persoonlijke geaardheid van
de kunstenaar, zo is dat ook bij de filmcamera het
geval, die op zeer persoonlijke wijze gehanteerd
en gebruikt kan worden om het geziene weer te
geven.
Onwillekeurig vergieïijkt men steeds nog de
filmkunst met gefilmde toneelkunst zonder te be
seffen, dat de behandeling als zodanig, het ver
haal, niet het wezenlijke is bij de film als zuivere
kunstuiting, in tegenstelling natuurlijk tot de amu-
sementsfilm. Wel is echter wezenlijk de geheel
eigen wijze waarop de behandeling geïnterpre
teerd en afgebeeld wordt. De „Nachtwacht" van
Rembrandt, een betiteling, die trouwens na de
restauratie niet meer bruikbaar is, is geen groot