KANTTEKENINGEN 8 Het feit, dat wij de rede van Prof. Dr. J. Ariëns Kappers over „Film en Cultuur" in extenso heb ben gepubliceerd, betekent uiteraard niet, dat wij het met de inhoud daarvan eens zijn. De volledige publicatie geschiedde uit oogpunt van objectiviteit en uit reverentie jegens de geachte spreker, die de gast was van de Afdeling Het Noorden. Naar aanleiding van verscheidene opmerkin gen, welke over deze rede gemaakt zijn kan het misschien zijn nut hebben hier een enkele kant tekening te plaatsen. De grote verwondering, welke zich van tal v luisterenden bij de professorale rede meester heeft gemaakt, komt wel hieruit voort, dat de professor na een met enigszins neerbuigende welwillend heid gehouden inleiding zijn thema aanpakte op een wijze, die nu niet bepaaldelijk blijk gaf van een beheersing van het onderwerp, dat hij behan delde. Onwillekeurig schoot ons te binnen wat de Labour-afgevaardigde Tom O'Brien, algemeen secretaris van de N.A.T.K.E., de vakvereniging van filmtechnici, onlangs tijdens de debatten in het Lagerhuis op een meer oprechte dan élégante wijze opmerkte: ,,Als het over het kolenvraagstuk gaat, wil men het graag aan de vakmensen over laten, maar zo gauw als het onderwerp „film" wordt aangesneden acht ieder zich expert en wil te pas en te onpas over dit onderwerp mee filo soferen." Indien ergens, dan is wel op ons bedrijf het „onbekend maakt onbemind" van toepassing. Het is juist hun overigens zeer begrijpelijke ignorantie, welke vele, vaak zeer weimenende, lieden in deze parten speelt. Vandaar dat zij sonr tegenstellingen zien juist daar waar ze niet zijn. Men zou het er mede eens kunnen zijn, dat be drijf en liga verschillende uitgangspunten hebben, al mag er wel eens op gewezen worden dat de liga's niet zouden kunnen werken zonder de be hulpzame hand van het bedrijf. Zeker is het niet waar, dat er een „natuurlijke" controverse zou bestaan tussen liga en bedrijf, zoals in kringen buiten het bedrijf vaak wordt gedacht. Het film- en bioscoopbedrijf ziet in de bona fide filmliga's organisaties, die een cultureel zeer waardevol doel nastreven, n.1. het op wekken van de belangstelling van het publiek voor de film als een eigen vorm van kunst; een streven ten opzichte waarvan het bedrijf, alleen al uit welbegrepen eigenbelang, slechts welwillend kan staan. Immers, de ontwikkeling van de filmkunst kan het medium als zodanig alleen maar ten goede komen, al weet de bedrij fs- man door harde ervaring wijs geworden dat het appreciatievermogen van de massa hier mede vaak geen gelijke tred houdt. Vandaar, dat hij een begrijpelijke voorzichtigheid aan de dag legt, een voorzichtigheid welke men gaarne als „conservatief" bestempelt, hoewel iedere insider weet, dat de filmhandel een bedrijf is, waar dikwijls grote risico's moeten worden genomen. Vanzelfsprekend geldt het vorenvermelde slechts de bona fide liga's. Ernstig verschil van mening kan ontstaan, indien het verenigingen betreft, die onder schone voorwendsels trachten het film medium te gebruiken om hun wat mager geworden verenigingskas van een welkome aanvulling te voorzien en dit in een in wezen unfaire con currentie met het zwaar belaste en aan strenge voorschriften gebonden bedrijf. Het valt niet te ontkennen, dat in het verleden verschil van inzicht aanleiding kon zijn tot wrij vingen, doch met de jaren is het besef gekomen, dat liga en bedrijf in wezen een zelfde doel nastre ven: betere en steeds betere films. Dit wederzijds begrijpen wordt wel duidelijk gedemonstreerd door hetgeen de bekende voorvechter van de Britse filmliga's, de gezaghebbende criticus en essayist Roger Manvell in zijn boek „Film" aan het einde van het hoofdstuk „Influence on present-day society" (invloed op de huidige maatschappij) heeft neergeschreven: „De weg (naar de goede film) is niet gemakkelijk en niet kort. Het commerciële filmbedrijf toont, langzaam maar onmiskenbaar een groeiend sociaal verantwoordelijkheidsbesef. Regisseurs en produ centen word engeselecteerd en geprezen om de kwaliteit van hun werk; de exploitanten leren dat het vertonen van een belangrijke film niet altijd een aanzienlijk verlies betekent. Het jongere pu bliek, dat zich geleidelijk bij de volwassenen begint te voegen, maar beter onderwezen, behoeft men niet langer te beschouwen als een eventuele dwarse doorsnede van de onderste lagen der maatschappij. Het politieke en sociale denken ontwikkelt zich. Ons leven is één onophoudelijk gebeuren, dat gele genheden te over biedt aan documentaire, journaal en speelfilm in gelijke mate om hun plaats in te nemen in een groeiende wereld. Het is de plicht van de producent leiding te geven, van de regisseur de middelen te hanteren, van de exploitant de kans te geven, en van het publiek de vooruitstrevende film te steunen..." Het heeft ons niet verwonderd, dat bedoelde rede ook in het kamp van de filmcritici tot reacties heeft geleid; zo verscheen in het dagblad „De Tijd" d.d. 25 October 1.1. van de hand van de criticus A. van Domburg, onder de titel „F i 1 m c a t e- g o r i e n", een beschouwing, welke wij hier in haar geheel laten volgen:

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 10