21 het te laat ontvangen van een filmprogramma met als hoofdfilm .,De waarzegger", hetwelk op 3 Januari 1947 in genoemd theater moest worden vertoond, doch eerst op 4 Januari 1947 werd ontvangen. Hierdoor konden de voorstellingen op Vrijdag 3 Januari geen doorgang vinden, waardoor een schade is ontstaan van zoals blijkt uit Higevoegde specificatie. Door het uitvallen dezer voorstellingen ondervinden wij nog steeds de terugslag op de recettes op Vrijdag, hetgeen blijkt uit bijgevoegde staat van ontvangsten over acht weken voor, en acht weken na deze avond. De voorver- kooo op 3 Januari was voor die avond voor ruim 50 uitverkocht. Na die datum is de voorverkoop op Vrijdag vrijwel nihil." dat partij-Van Leen bij request dd. 27 Juni 1947 waar van een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn inqelast verzocht heeft partij-Kempers in vrijwaring op te roepen; Dit request luidt: „Betreffende het geschil met het Olvmpia Theater, Bellamystraat 49, Amsterdam, delen wij U mede, dat de directie van de Keur Bioscoop in Oldenzaal niet voor tijdige doorzendi.-q van de film .,De Waarzegger" heeft zorq gedragen en dus aansprakelijk is voor de schade, welke door het Olympia Theater is geleden. Wij verzoeken U derhalve de directie van de Keur Bioscoop te Oldenzaal in vrijwaring op te roepen." dat partij-Kempers een verweerschrift dd. 11 September 1947 heeft ingediend, waarvan een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; Dit verweerschrift komt op het volgende neer: Partii-Kempers refereert zich aan het schrijven dat zij op 2 Juli van dit jaar aan partij-Van Leen zond en waarin zij protesteert tegen het feit, dat zij op verzoek van partij- Van Leen door de Commissie .van Geschillen in vrijwaring wordt opgeroepen. Haars inziens is er geen aanleiding tot een geschil. Van Gend Loos heeft de morele verplichting, de gehele schade te dragen, daar het kantoor Olden zaal heeft toegegeven dat het voor 100% schuld had aan het geval. Alleen tracht Van Gend Loos er zich nog van af te maken, door aan partii-Kempers te verwijten, dat zij zich d'e bewuste Dondprdaoa^ond had moeten overtuiqen of de film was afnehaald. Dat ware juist oeweest, wanneer d?>t in de mondelinne overeenkomst zou zijn vactaele^d. Partii-Kempers zon het oaarne credaan hebben, indien Van Gend Loos er haar opmerkzaam op had qemaakt. Maar om er thans mee aan te komen, nu de overeenkomst maanden qe^open heeft, betekent dit de put dempen als het kalf verdronken is. H°t zou even goed kunnen oebeuren dat men een film op het station brenot. en de beambte veraeet deze in de trein te zetten. Partij-Kempers vraaat zich af. waar de ver- antwoordeh'khpid onhoudt. ind'en men een film ter verzen- dinq brenot. E^ke Dorderdaomiddaq wordt het kantoor van Van Gend Loos officieel aewaarschu^d dat de film klaar staat, hetaeen ook op de bewuste Donderdag is oe^ch'ed, en dit werd door de directie geaccepteerd. Partü-Kemners concludeert vervoloens de schuld van Van Gend Loos uit het feit, dat deze haar heeft aan geboden de helft van de schade te draqen, maar zij heeft dit van de hand gewezen. aanae%ien zij geen enkel aandeel in de schuld accepteert. Partij-Kempers is van mening dat Van Gend Loos even goed aansprakelijk is voor de daden van haar personeel als zijzelf. Vervolgens deelt partij-Kempers mede, dat het haars in ziens geen nut heeft voor de Commissie te verschijnen, en dat de Commissie de plicht heeft om een lid van de Bond voor onachtzaamheden van Van Gend Loos te beschermen. Van Gend Loos heeft haar destijds voor een bedrag van zijnde de helft van de schade zoals die toen was geraamd, willen afkopen; dit moet vol gens eiseres een bedrag van zijn, dus moet Van Gend Loos hiervoor aansprakelijk worden gesteld. Ten slotte merkt partij-Kempers nog op, dat het tot nu toe in Oldenzaal heel gewoon was, dat Van Gend Loos de expresse-films tegelijk met het gewone bestelgoed be zorgde. dat de Commissie partijen tijdig heeft ooqeroepen tot haar zitting, gehouden op 1 October 1947 ten kantore van de Nederlandsche Bioscoop-Bond aan de Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen is de heer B. Ottema; dat van partij-Kempers een telegram is ingekomen, waar van de inhoud luidt: „Hebben aan ons verweer van 11 Sep tember met bijlagen mondeling niets toe te voegen"; dat partij-Van Leen niet is verschenen en evenmin bericht van verhindering heeft oezonden; dat de heer Ottema in hoofdzaak verklaard heeft datgene wat in zijn request dd. 19 Juni 1947 is vermeld en voorts aan zijn vorderinq heeft toeqevoegd: ,,of zoveel minder als de Commissie billijk acht"; dat hij tevens verzocht heeft qedaaqde in de geschilkosten te veroordelen; dat hij op Vrijdagavond 3 Januari 1947 telefonisch aan partij-Van Leen verzocht heeft hem onmiddellijk een andere film te zenden, maar dat die eerst de volgende dag is gearriveerd; dat nog als getuige is gehoord de heer C. L. van der Meijl, employé van partij-Van Leen, die in hoofdzaak verklaard heeft, dat partij-Van Leen inderdaad op Vrijdagavond, 3 Januari 1947 ter voldoening aan het desbetreffend verzoek van partij-Ottema een film per trein, vertrekkende om 18.45 uur uit Dordrecht, heeft verzonden; Overwegende: dat de drie partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolqe artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitraqe-Bondsreqlement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met uitsluitinq van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitrage- Reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige aeschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitraqecolleqe, welke beslissinqen vatbaar zijn voor hoaer beroep bij de Raad .van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat partij-Van Leen ingevolqe artikel 7 der Alqemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films van de Ne derlandsche Bioscoop-Bond verplicht was voor tijdige ver zending der onderhavige film naar partij-Ottema zorg te dragen; dat partij-Kempers niet ontkend heeft tijdig een opdracht van partij-Van Leen tot verzending der film naar partij- Ottema te hebben ontvangen en dat voorts partij-Ottema partij-Kempers schriftelijk daaraan herinnerd heeft; dat partij-Van Leen, in aanmerking nemende het bepaalde in artikel 19 der Bondsvoorwaarden terecht gevorderd heeft, dat partij-Kempers haar voor de gevolgen van toewijzing der door partij-Ottema ingestelde vordering zal vrijwaren; dat het verweer van partij-Kempers hierop neerkomt, dat de schuld van de te late verzending der film ligt bij de transportonderneming Van Gend Loos, die in strijd met hetgeen mondeling was overeengekomen, het pakket film, nadat haar om bezorging bij het station was gevraagd, niet heeft afgehaald;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 23