23
ben, indien het vermogen van de heer J. Wilson niet
onder beheer gesteld was en de opzegging van het
huurcontract een aangelegenheid tussen de erven privé
was gebleven, en men dus evenzo had mogen verwach
ten dat de huidige exploitanten tegenover derden in
casu de N.V. Meteor Film evenmin moeilijkheden zou
den hebben veroorzaakt, een houding die overigens
slechts getuigd zou hebben van een zelfde souplesse
als het Beheersinstituut en de beheerder tegenover de
tegenwoordige exploitanten aan de dag hebben gelegd
met betrekking tot de kwestie van de deelname van
laatstqenoemden in de financiële resultaten van 1945
en 1946;
dat, indien men daarbij nog in aanmerking neemt
dat op haar verzoek geruime tijd vóór de overgang
van de exploitatie, aan Mevrouw Heinstman door het
Beheersinstituut nauwkeurige opgave is verstrekt van
alle voor 1947 qeboekte films, toch voorop behoort te
worden gesteld dat het beginsel van de goede trouw
een nakomen van de bestaande filmcontracten door de
huidige exploitanten meebrengt;
dat ten slotte het enkele uitblijven van de overigens
overbodige opleggin- van een verplichting niet behoort
te leiden en ook niet kan leiden tot enige aansprakelijk
heid van de zijde van de vroegere beheerder of het
Beheersinstituut.
Partij-Buiskool tekent hierbij aan, dat de secretaris van
het Beheersinstituut te Alkmaar, Mr. Lesterhuis, niet uit
eigen wetenschap op de hoogte is van hetgeen zich inder
tijd te Hoorn heeft afgespeeld, zodat hem niét nauwkeurig
bekend kan zijn, wat er precies op de verschillende bijeen-
kosten die destijds aan de exploitatie van het Winston
Theater door de vertegenwoordiging Hoorn zijn qewijd, is
besproken. Zij meent, dat dit aan het uiteindelijke stand
punt van het Beheersinstituut zoals hierboven uiteen
gezet niets afdoet, doch het geeft haar wel aanleiding
enige feitelijke mededelingen in die brief nader toe te lich
ten, zo nodig recht te zetten.
Partij-Buiskool is het niet eens met de bewering van
Mr. Lesterhuis, dat het uiteraard meer haar taak als be
heerder zou zijn geweest om ten aanzien van de anne-
ming der lopende contracten een voorbehoud tegenover
partij-Heinstman te maken, dan dat dit tot de com
petentie van het Beheersinstituut zou hebben behoord,
aangezien de gehele afwikkeling van het beheer, het ont
slag als bedrijfsleider van de heer Kok en de deelname
van de beide andere gerechtigden, partij-Heinstman
en Mevrouw Vermeulen, in de exploitatieresultaten van
1945 en 1946. niet alleen op initiatief van en door de
vertegenwoordiqinq Hoorn van het Nederlands Beheers
instituut is qeschied. Zij heeft tegen de verschillende plan
nen en tegemoetkomingen, welke het Nederlands Beheers
instituut in deze had en wilde, meermalen met klem ge
protesteerd.
De situatie ligt dus in feite zo, dat diverse maatregelen
van het Beheersinstituut tegen de wil en het advies van
partij-Buiskool als beheerder en van de heer Kok als
bedrijfsleider in, door de vertegenwoordiginq Hoorn zijn
doornezet. Meermalen zijn door het Beheersinstituut maat
regelen en beslissinqen in deze zaak genomen, waarvan
achteraf wel partij-Heinstman doch niet partij-Buis
kool als beheerder, op de hoogte bleek te ziin, en van
het bestaan waarvan zij eerst vernam doordat partij-
Heinstman met haar daarover contact zocht. Dit blijkt
implidte ook op verschillende plaatsen uit het schrijven
van Mr. Lesterhuis, zoals o.a. daar, waar uitdrukkelijk
gesproken wordt van de souplesse welke het Beheers
instituut tegenover de tegenwoordige exploitanten aan de
daq heeft qelegd, en eveneens uit de verzekering van het
instituut, dat aan partij-Heinstman nauwkeurig opgave
is verstrekt van alle voor 1947 geboekte films.
Wat betreft de opgave, die aan partij-Heinstman is
gedaan over de nog af te nemen films en de per 1 Januari
1947 nog lopende contracten, deelt partij-Buiskool mede,
dat partij-Heinstman zich in begin November 1946
niet tot haar als beheerder heeft gewend, maar tot het
Beheersinstituut rechtstreeks, om een opgave te krijgen
van de nog lopende contracten en nog af te nemen films.
Het Beheersinstituut heeft zich daarop tot partij-Buiskool
gewend met het verzoek, deze opgave te doen, niet aan
partij-Heinstman doch aan het Instituut zelf, hetgeen
daarna door de heer S. Kok, de bedrijfsleider, in haar
opdracht is gedaan.
Irï December heeft daarna partij-Heinstman met
partij-Buiskool te haren kantore een onderhoud in verband
met de a.s. overname der exploitatie gehad, bij welk onder
houd ook de nog lopende contracten ter sprake zijn geko
men, waarij partij-Heinstman volledig op de hoogte bleek
te zijn van alle films welke zij nog moest afnemen. Trou
wens, reeds in een schrijven dat door partij Heinst
man in September of October 1946 of wellicht zelfs eer
der, aan de Nederlandsche Bioscoop-Bond is gericht in
verband met haar verzoek om als lid van de Bond te
worden opgenomen, gaf partij-Heinstman blijk te
weten, dat er verschillende contracten liepen, welke na
1 Januari '47 nog moesten worden afgenomen. Zij be
klaagde zich er in dat schrijven juist over, dat zij na 1
Januari de zaak zou moeten voortzetten met nog een
aantal af te nemen films van huurcontracten, welke dooi
de heer Kok waren gesloten.
Ten slotte merkt partij-Buiskool nog op, dat partij-
Heinstman als bedrijf leidster niet alleen in de week van
2 tot 9 Januari doch ook nog kort qeleden verschillende
films van de door de heer Kok in 1946 gesloten contracten
heeft gedraaid. Zo heeft vier of vijf weken qeleden nog
een vertoning plaats gehad van de film „De Gebochelde'',
welke eveneens voorkomt in een van de nog tijdens haar
beheer gesloten contracten.
Volgens de opinie van partij-Buiskool is de houding,
die partij-Heinstman thans aanneemt ten aanzien van
deze contracten, dan ook geen andere dan dat zij zich op
die manier probeert te ontdoen van die films, welke haar
persoonlijk wellicht niet aanstaan, en dat zij over andere
films, die zij wel deugdelijk acht voor vertoning, geen
moeilijkheden veroorzaakt, zich daar wel aan het contract
houdt en waarschijnlijk zelfs wel moeilijkheden zal veroor
zaken wanneer zij die gecontracteerde films door omstan
digheden niet zou kunnen vertonen.
Tot besluit stelt partij-Buiskool vast, dat bovenvermeld
schrijven van het Beheersinstituut in ieder geval duidelijk
maakt wat er in deze van partij-Heinstman mag wor
den verwacht, en dat er zeer zeker op grond van die
brief alle aanleiding is om partij-Heinstman in vrij
waring op te roepen. Voorzover zulks, in verband met
de bij de Nederlandsche Bioscoop-Bond ten aanzien van
arbitrage bestaande regelen, noodzakelijk mocht zijn, ver
zoekt zij in volledige overeenstemming met het Neder
lands Beheersinstituut, verteqenwoordincr Alkmaar .-
de Commissie van Geschillen om partij-Heinstman in
de «aangelegenheid met partij-Meteor te Amsterdam, in
vrijwaring te willen oproepen, waarbij zij het formele
voorbehoud blijft maken, dat niet zij tegenover partij -
Meteor aansprakelijk is, doch dat de aansprakelijkheid
uiteindelijk uitsluitend berust bij het Beheersinstituut.
dat Mr. A. E. Th. Kooien namens partij-Heinstman een
verweerschrift dd. 26 Mei 1947 heeft ingediend, van welk
geschrift een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat be
schouwd wordt als hier te zijn ingelast;
Dit verweerschrift is gesteld als volgt:
.Refererende aan mijn schrijven van 21 dezer moge ik
U hierdoor wijzen op de navolgende punten, die Mevrouw