DE FILM OP DE RIJKSBEGROTING 16 Het Vide hoofdstuk der begroting van uitgaven des Rijks voor het dienstjaar 1948, betreffende het Departement van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen bevat de volgende posten inzake de film: Onderafdeling IV. FILM 90.000.— Artikel 352. Subsidiën en andere uit gaven ter bevordering van de kunstzinnige en culturele film 70.000 Artikel 353. Subsidiën ten behoeve van filmmanifestaties 5.000. Artikel 354. Subsidie aan een cen trale filmotheek 10.000. Artikel 355. Studie- en reisbeurzen ten behoeve van Nederlandse filmkunstenaarsMemorie Artikel 356. Overige uitgaven be treffende film 5.000. In het Voorlopig Verslag werd hieromtrent op gemerkt: Hoewel de uitgaven ten behoeve van de film bijna worden gehalveerd, wordt hierover in de toelichting geen woord gezegd. Door vele leden werd het in dit verband onjuist geacht, dat nog steeds de zakelijk-belanghebbenden in feite het gehele filmwezen in ons land beheersen. Een pu bliekrechtelijke organisatie is hier dringend ge wenst. Deze leden zouden het op prijs stellen een overzicht te ontvangen van de organisatie van het film- en bioscoopwezen in de ons omringende lan den, met name in Scandinavië, Engeland, Frank rijk en België. Zij waren van oordeel, dat een eigen Nederlandse filmproductie van goed ge halte krachtig dient te worden bevorderd. Kunnen ten deze gegevens worden verstrekt over de ex ploitatie van de studio ('s), die thans in gebruik zijn of binnenkort in gebruik worden gesteld? Men zou waarderen, ind'Vn de Minister bereid zou ziin om het Federatief Filminstituut, nu het er is, bij zün start de helpende hand te bieden. Ook het Nederlands Historisch Filmarchief verdient de steun en de belangstelling van de Overheid. Betreffende de bij Koninklijk Besluit d.d. 28 Mei van dit jaar ingestelde Voorlopige Raad voor de Kunst, welke een afzonderlijke sectie voor de film kunst heeft, werden o.m. de volgende vragen gesteld: Wat beoogt de Minister met een voorlopige Raad voor de Kunst? Hoe denkt hij zich de samen stelling en de werkwijze? Waaraan denkt hij de 35.000, daarvoor uitgetrokken, te besteden? Wat betekent het praedicaat: voorlopig? Komt er in derdaad een Raad voor de Kunst? Als deze raad Raad voor de Kunst heeft adviserende taak alleen adviserend is, wat doet de Minister dan met deze adviezen? Worden zij publiek gemaakt? In zijn Memorie van Antwoord geeft de Minister te kennen, dat hij thans, nu de gereorganiseerde afdeling Kunsten ongeveer een half jaar in haar nieuwe vorm werkzaam is, het tijdstip rijp acht om in enkele uitvoeriger gestelde beschouwingen tegemoet te komen aan de gevoelens van belang stelling, die blijkens het grote aantal in het Voor lopig Verslag gestelde vragen bij 'de Volksverte genwoordiging leven, al zal er tevens terstond aan dienen te worden toegevoegd, dat genoemd tijdsbestek nauwelijks voldoende om tot for mulering der te volgen beginselen te geraken te enenmale onvoldoende geacht moet worden ora deze beginselen ook volledig in de practijk door te voeren. Alhoewel de Minister uitgaat van het beginsel, dat de Overheid ten aanzien van de verzorging der kunsten een begrensde taak heeft en aan het particuliere initiatief op deze gebieden in het alge meen voorrang dient te worden gelaten, deelt hij geenszins de mening, door enkele leden der Volksvertegenwoordiging geuit, als zou de ver zorging van de belangen van de opera, het toneel, de muziekqezelschappen en de amusementsfilnis een particuliere en geen Staatszaak zijn. Terwijl de Overheid dient te v/aken niet in be oordeling van kunstuitinqen en -strevingen of van schepnende krachten te treden, bestaat er ander zijds alle aanleiding, dat zii toeziend en steunend te werk gaat. Een en ander komt in de eerste plaats tot uiting bij de verzoraina van het kunst onderwijs, voor zover het de Architectuur, de Beeldende en tneaenaste Kunsten, de Muziek, het Tondel en de Film betreft. Bliikt de ioncre kunstenaar over voldoende na ven te beschikken en is hii in de beheersing der materie voldoende gevorderd, d^n liqt het oo de weg van de Overheid hem te heWn m zün stre ven deze talenten zoveel als moqeliik te ontplooien, waarbii er on moet worden toeqezien. d^t behoef- tine omstandigheden dit streven zo weinig moge lijk hindernissen in de wca lianen. Is na een zekere ontwikkeling het kunstenaars- talent riip oeworden voor ootreden m het open baar, d^n kunnen zich opnieuw verschil1 end e om- standiaheden voordoen, waarbü hii de huln van de Overheid dient te ontvannen. Zün büzondete qa- ven kunnen worden gestimuleerd door het ver lenen van opdrachten: hii kan om de voorfreffe- liike resultaten van zün arbeid bii de ontnlooiinq zijner qaven worden beloond door de toekenning van een prijs; men kan hem tenslotte uit dank voor

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 18