lijkheidsbelasting, althans vrijstelling voor de prij zen der laagste en midden-rangen. In stede hiervan is zij in de laatste decennia verviervoudigd en verordonneert de Minister thans een buitengewone verhoging, die in de eerste plaats deze massa treft, die haar haar kleine genoegens verzuurt en verstoort en voor een deel zelfs ontneemt. Dat wekt en wij bedoelen door dit te zeggen geenszins politieke profeten te zijn in een tijd, waarin sociale en economische spanningen optre den, onbehagen en ongenoegen. Daarom is de verhoging sociaal genomen een psychologische fout. De massa kan immers deze verhoging voor een groot deel niet dragen en zal dientengevolge lagere rangen nemen, goedkoper en ander ver maak zoeken, minder uitgaan of in het geheel niet meer. De bedrijfsuitkomsten wijzen dit uit. De bezet- tingscijfers van de bioscopen in ons land daalden van circa 90 in de tweede helft van 1945 tot 63 in 1946 en 50 in 1947. De omzetcijfers daalden in 1947 vergeleken met 1946 over de eerste acht maanden met niet minder dan 18%, nadat zij in 1946 reeds aanzienlijk waren teruggelopen, ver geleken met 1945. Voor sommige steden is de teruggang veel groter. In Enschede bijvoorbeeld bedroeg deze cirCa 25% en in Groningen 24 In Rotterdam daalden de omzetten ondanks een uitbreiding met 1.000 zitplaatsen. De teruggang komt geleidelijk maar houdt aan. Op grond van de ervaringen in het buitenland mag men voor het komende jaar gerust op een daling van 20 vergeleken bij 1947, rekenen. De belastingverho ging zal deze daling kunstmatig bevorderen. Wijst de vermindering van bezoek reeds op het feit, dat een bepaald bestedingsvolume was overschreden, hetgeen op zichzelf te denken geeft, want Neder land ging per hoofd der bevolking in 1946 amper negenmaal per jaar naar de bioscoop, hetgeen aanzienlijk minder is dan in vele der ons omrin gende landen; zij demonstreert niet minder de economische kwetsbaarheid van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf. Dit bedrijf moet namelijk met factoren werken, welke het nooit in de hand heeft en welke zijn ondernemers en financiers altijd weer voor raadselen en moeilijkheden plaat sen. Deze worden door de belastingverhoging, namelijk door de repercussies in het bezoek en de besteding, onoverkomelijk. De vermakelijkheidsbelasting is dus, wel ver van nog een armenrecht te zijn, een heffing ge worden op de gewone man. Aangezien deze haar niet dragen kan, wordt zij voor een belangrijk deel afgeschoven op de leverancier, in dit geval de verhuurder resp. de bioscoopondernemer. De vraag doet zich nu voor, of het bedrijf de belasting dragen kan, 1946 leverde in het algemeen winst op, voor zover dit bij de huidige fiscale afroming mogelijk was. In totaal genomen was deze winst niet ab normaal. De financiële adviseurs van de Bond schatten haar op circa 6 van het geïnvesteerde kapitaal, zulks aan de hand van de uitkomsten van een vijfentwintigtal normzaken. Het abnormale is slechts, dat dit bedrijf, voor de oorlog noodlijdend, voor het eerst winst maakt. Maar was deze winst niet mede een gevolg van roofbouw? Dit jaar en het volgende zullen belangrijke investeringen te zien geven ter voldoening aan veiligheidseisen, ter vervanging van versleten inventarissen, ter uitvoering van noodzakelijk onderhoud en tot het treffen van dringend noodzakelijke technische herzieningen. Daarbij komt dan nog de geleidelijke stijging van vaste lasten en inkoopkosten en voor al de zojuist gereleveerde algemene daling der omzetten. Op dit critiek moment komt de Overheid met een belastingverhoging van meer dan honderd procent, die deze sector van bedrijven aanzienlijk zwaarder belast dan welk bedrijf ook, zelfs 200 zwaarder treft dan weeldartikelen. Boven dien zal de tegendruk van het publiek van die aard zijn gezien de bestedingscurve dat de nieuwe last grotendeels voor rekening van het bedrijf komt. Volgens de becijferingen van onze financiële en fiscale adviseurs zal het jaar 1948 onder deze om standigheden voor dit bedrijf geen winst meer opleveren* De gevolgen hiervan zijn funest, niet alleen voor de betrokken ondernemers en voor de hon derden Nederlandse families, die hun kapitaal in dit bedrijf gestoken hebben, maar ook voor de standing van de betrokken bedrijfstak en voor de publieke belangen, die hierbij betrokken zijn. De ondernemers zullen straks minder weerstand kunnen bieden aan buitenlandse interessenten, die met volle buidels hun kans afwachten en waar-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 4